Als de snelontkoppelingsbasis in positie
vastzit, is het als in de eerste fase,
ofwel met de borghendel perfect
parallel aan de vloer, waarbij de stoel
goed vastzit in de gekozen positie.
De stoel kan 180° naar de
tegenoverliggende stoel worden
gedraaid. Om deze te draaien, zie de
paragraaf "Stoel met draaivoet".
4-ZITSBANK
(Bestelwagenversies
met dubbele cabine)
(voor bepaalde versies/markten)
Voor speciale versies heeft het voertuig
een 4-zits achterbank. De bank heeft
een flessenhouder A fig. 43.
De stoel kan handmatig worden
gekanteld voor toegang tot de
laadruimte fig. 44.
BELANGRIJK
17)Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
18)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed vergrendeld is
door hem naar voren en naar achteren te
schuiven. Als de stoel niet vergrendeld
is, kan hij plotseling verschuiven en zou u
de controle over het voertuig kunnen
verliezen.
19)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken.
20)Voordat u de veiligheidsgordel om
doet, zorg ervoor dat de armsteunen
verticaal zijn (zie paragraaf
"veiligheidsgordels").
21)Controleer of de buitenste armsteun
(zijde van het portier) geheel is opgeklapt
alvorens de veiligheidsgordels los te maken
en de auto te verlaten.22)Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden. Zorg er tijdens het draaien van de
stoel voor dat deze niet tegen de handrem
komt.
23)Controleer of de stoel in de rijrichting is
vergrendeld alvorens het voertuig te
starten.
24)Plaats geen zware voorwerpen op de
klep tijdens het rijden, bij bruusk remmen of
een botsing kunnen deze voorwerpen
immers tegen de inzittenden komen en
ernstig letsel veroorzaken.
25)Als de bank van de 2e rij is neergeklapt
mag er niet met passagiers op de 3e rij
worden gereden. Plaats geen voorwerpen
op de rugleuning van de neergeklapte bank
van de 2e rij: bij een botsing of bruusk
remmen kunnen deze voorwerpen tegen
de inzittenden komen en ernstig letsel
veroorzaken. Voor meer informatie, zie de
sticker onder de bank.
26)Controleer of de bank goed
vergrendeld is in de rails op de vloer
wanneer hij teruggeplaatst wordt.
43F1A0393
44F1A0394
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
BELANGRIJK
3)De bekleding van uw voertuig is
langdurig bestand tegen slijtage als gevolg
van normaal gebruik van het voertuig.
Het verdient echter aanbeveling om hevig
en/of langdurig wrijven met
kledingaccessoires zoals metalen gespen,
sierknopen en klittenbandsluitingen te
vermijden, omdat de grote druk die
hierdoor op een bepaalde plek op de
bekleding ontstaat, plaatselijke slijtage en
beschadiging van de bekleding kan
veroorzaken.
STUURWIEL
Het stuurwiel kan axiaal worden
versteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
trek de hendelfig. 45 naar het stuur
(stand 2) om hem te ontgrendelen;
zet het stuurwiel in de gewenste
stand;
druk de hendel naar voren (stand 1)
om hem te vergrendelen.
27) 28)
BELANGRIJK
27)De afstelling van het stuurwiel mag
uitsluitend gebeuren bij stilstaand voertuig
en afgezette motor.
28)Het is uitdrukkelijk verboden after-
market werkzaamheden uit te voeren
waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of
stuurkolom betrokken zijn (bijv.: installatie
van een diefstalbeveiliging). Dergelijke
handelingen kunnen de prestaties en
veiligheid van het systeem beïnvloeden, de
garantie ongeldig maken en bovendien
leiden tot het niet meer voldoen van het
voertuig aan de typegoedkeuring.
45F1A0040
25
ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Met hendeltje A fig. 46 kan de spiegel in
twee standen gezet worden: normaal
of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegels met handbediende
verstelling
Beide spiegelglazen kunnen met de
hand versteld worden.
29)
Spiegels met elektrische verstelling
De elektrische verstelling kan alleen
uitgevoerd worden met de
contactsleutel in de stand MAR.Om de spiegels te verstellen, knop B
fig. 47 in een van de vier standen
zetten: 1 spiegel links, 2 spiegel rechts,
3 groothoekspiegel links, 4
groothoekspiegel rechts.
Na de knop B in een stand te hebben
gezet, kan de gekozen spiegel worden
versteld door de knop in de richting
van de pijlen te bewegen.
Spiegels met de hand inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels met de hand ingeklapt
worden door ze van stand 1 in stand 2
te zetten fig. 48.
Als de spiegel per ongeluk naar voren is
geklapt (stand 3), bijvoorbeeld door
een botsing, dan moet hij met de hand
teruggezet worden in stand 1.
30)
Spiegels elektrisch in-/uitklappen
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels zowel met de hand als
elektrisch ingeklapt worden door ze van
stand 1 in stand 2 te zetten. fig. 48.
46F1A0353
47F1A0042
48F1A0043
49F1A0044
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Op de linkerhendel zitten de
bedieningen voor de
buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Ring naar de standOfig. 50 gedraaid.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR en de
ring in de standOfig. 50 gedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan;
de andere lampen en de
binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
31)
DIMLICHT KOPLAMPEN/
STADSLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar op
fig.
51.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek met de ring in de stand
de
hendel naar het stuurwiel (2e instabiele
stand) fig. 52.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).
50F1A0064
51F1A0065
52F1A0066
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 53 ongeacht de
stand van de ring. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de lichtschakelaar
in de stand
te draaien.Wanneer het grootlicht voor het eerst
wordt ingeschakeld door aan de hendel
te trekken, wordt de functie geactiveerd
en wordt het symbool
weergegeven; als het grootlicht
ook daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe
waarschuwingslampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om continu
brandend grootlicht en dus gaat het
blauwe waarschuwingslampje
op
het dashboard branden en brandt
het grootlicht zolang de snelheid niet
boven 40 km/h komt. De functie wordt
weer automatisch ingeschakeld zodra
de snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.Draai de ring naar de
stand fig. 51
om de automatische functie uit te
schakelen.
32) 33)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
54:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
Wanneer de dagrijlichten zijn
ingeschakeld (bij versies zonder leds en
voor bepaalde versies/markten) en de
richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, gaat het desbetreffende
dagrijlicht uit (DRL).
53F1A0067
29
BELANGRIJK
31)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en zijn tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is. De dagrijlichten mogen het dimlicht
niet vervangen tijdens het rijden in het
donker of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
32)Het systeem is gebaseerd op
herkenning via een camera. Bijzondere
omgevingsomstandigheden kunnen van
invloed zijn op de correcte herkenning van
de verkeersomstandigheden. Daarom is
de bestuurder altijd verantwoordelijk voor
het correcte gebruik van het grootlicht
van de koplampen in overeenstemming
met de geldende wetten. Draai de ring naar
de
stand fig. 51om de automatische
functie uit te schakelen.33)Als de camera zijn positie verliest door
een variatie in lading, kan het zijn dat het
systeem tijdelijk niet werkt om te zorgen
dat de camera een zelfkalibratie kan
uitvoeren.
KOPLAMPEN
UITLIJNING
LICHTBUNDEL
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op
ofop het
bedieningspaneel fig. 57.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
56F1A0070
31
MISTACHTERLICHT
Bij ingeschakeld dimlicht of bij
ingeschakeld stadslicht en mistlampen
(voor bepaalde versies/markten) gaan
deze lampen branden als de
knop
fig. 62 wordt ingedrukt. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden. Druk
opnieuw op de knop om de lichten uit
te schakelen, of schakel het dimlicht
en/of de mistlampen voor uit (waar
voorzien).
MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHTEN
(Voor 2.3 150 ECOJET-versies)
Bij ingeschakeld dimlicht de knop A fig.
63 gebruiken om de mistlampen
voor/achter als volgt in te schakelen:
eerste keer drukken: de mistlampen
gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
tweede keer drukken: de
mistlampen achter gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
derde keer drukken: de mistlampen
voor/achter gaan uit.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien. Het
controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.ECO-FUNCTIE
(Voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knopECOfig. 63 om deze
functie in te schakelen. Als de functie
is ingeschakeld, zal de bijbehorende led
op de knop gaan branden en worden
een symbool en een bericht op het
display weergegeven.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
In het geval van een storing terwijl de
functie is ingeschakeld, zal het systeem
automatisch deECO-functie
uitschakelen en de normale situatie
herstellen.
ACHTERRUITVER-
WARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop A fig. 64 om in te
schakelen. Dit is een tijdgeregelde
functie die na 20 minuten automatisch
uitschakelt.
MODE
62F1A0323
MODE
63F1A0438
34
KENNISMAKING MET DE AUTO
ACCULOSKOPPEL-
FUNCTIE
(ACCUSCHAKELAAR)
(voor bepaalde versies/markten)
De acculoskoppelfunctie wordt
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand BATT, zoals aangegeven in op
het speciale plaatje in de zone die is
aangegeven in fig. 65.Druk, om de contactsleutel naar de
stand BATT te draaien, op de (rode)
knop A fig. 66.
De accu wordt losgekoppeld d.m.v.
onderbreking van de massakabel, circa
7 minuten nadat de sleutel in de stand
BATT is gedraaid.
Deze 7 minuten zijn noodzakelijk om:
de bestuurder de tijd te geven uit te
stappen en de portieren te
vergrendelen met de
afstandsbediening;
te kunnen garanderen dat alle
elektrische systemen van het voertuig
zijn uitgeschakeld.
Bij losgekoppelde accu, kan het
voertuig uitsluitend worden geopend
door het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.Steek, om de accuverbinding te
herstellen, de contactsleutel in het slot
en draai hem naar de stand MAR.
Nu kan het voertuig op normale wijze
worden gestart.
Na het loskoppelen van de accu kan
het nodig zijn om sommige elektrische
systemen (bv. klok, datum, etc.)
opnieuw in te stellen.
PORTIER-
VERGRENDELING
Druk op de knop A fig. 67 op de
middenconsole om alle portieren
tegelijkertijd te vergrendelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
Bij vergrendeling van de portieren gaat
de led op de knop branden.
64F1A0330
65F1A0082
66F1A0083
67F1A0303
35