VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel.
De bestuurder wordt van deze toestand
op de hoogte gesteld door een
zoemer, het knipperende
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel fig. 128 en, indien
aanwezig, een displaybericht.
LANGDURIGE STILSTAND
VAN HET VOERTUIG
Versies met "dummy-pool" fig. 130
Als het voertuig stilstaat, moet
bijzondere zorg besteed worden aan
het loskoppelen van de elektrische
voeding van de accu.Bij deze procedure moet de
snelkoppeling van de minklem A
worden losgekoppeld van de valse
minpool B omdat zich een
accustatussensor D bevindt op de
accuminpool C die nooit mag worden
losgekoppeld, behalve als de accu
wordt vervangen.
Versies zonder "dummy-pool" fig.
131
Bij langdurige stilstand van de auto,
moet men bijzonder opletten dat de
stroomvoorziening van de accu wordt
onderbroken.
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A (door het indrukken van
knop B) van de sensor C voor
bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
96)
STARTEN MET
HULPACCU
Wanneer gebruik gemaakt wordt van
een hulpaccu om de motor te starten,
mag de minkabel (–) van de hulpaccu
nooit worden aangesloten op de
minpool C van de accu in het voertuig.
Sluit de minkabel aan op de valse
pool B of een massapunt op de motor
of op de versnellingsbak fig. 132.
97) 98) 99) 100)
129F0V0514
130F0V0042
131F0V0218
132F0V0043
122
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
96)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
97)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand OFF staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel uit te
nemen als er zich nog inzittenden in de
auto bevinden.
98)Alle inzittenden moeten uit de auto
stappen nadat de contactsleutel is
uitgenomen of naar de OFF-stand is
gedraaid. Controleer bij het tanken of de
motor is afgezet en of de contactsleutel in
de stand OFF staat.
99)Als bij voertuigen met een
automatische versnellingsbak de motor op
een helling is afgezet, dan moet hij gestart
worden door de versnellingspook in (+)
of (–) te zetten zonder het rempedaal los te
laten. Bij voertuigen met een automatische
versnellingsbak en Hill Holder-functie moet
de motor, wanneer die automatisch op
een helling is afgezet, gestart worden door
de versnellingspook in (+) of (–) te zetten
zonder het rempedaal los te laten, zodat de
Hill Holder-functie kan worden
ingeschakeld, die alleen bij draaiende
motor werkt.100)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
101) 102) 103) 104) 105) 106) 107) 108) 109)
BESCHRIJVING
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal). Dit wordt
weergegeven tot de bandenspanning
overeenstemt of hoger is dan de
bandenspanning die voor koude
banden is gespecificeerd. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
123
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert
tevens de brandstofefficiency en de
duur van het loopvlak en kan de
handling en remwerking van het
voertuig nadelig beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder in elke situatie van
onvoldoende bandenspanning. Als
deze om welke reden dan ook onder
de limiet voor onvoldoende
bandenspanning daalt, waaronder lage
temperatuur en normaal
spanningsverlies van de band.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage spanning Tyre
pressure monitoring system
BELANGRIJK In het geval van
spanningsverlies van meer dan een
band achter elkaar, zonder de motor uit
en weer in te schakelen, wordt het
geluidssignaal van de tweede
betreffende band niet geactiveerd,
alleen het speciale signaal wordt op het
display weergegeven.
Om te voorkomen dat het signaal wordt
opgeslagen in het geval van
spanningsverlies van nog een volgende
band (met uitschakeling van het
geluidssignaal), moet de contactsleutel
naar MAR en dan naar STOP worden
gedraaid, elke keer als de spanning
hersteld wordt.Storingen in de werking van het
TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
de controlelamp
die eerst 75
seconden knippert en daarna vast blijft
branden.
BELANGRIJK
101)Het TPMS is geoptimaliseerd voor de
originele banden en wielen die geleverd
zijn. De spanningen en waarschuwingen
van het TPMS zijn afgestemd op de maat
banden die op het voertuig zijn
gemonteerd. Als een vervangende
uitrusting van verschillende maat, type of
soort wordt gebruikt, kan een
onregelmatige werking van het systeem of
beschadiging van de sensoren optreden.
Niet-originele reservebanden kunnen
de sensor beschadigen. Gebruik geen
bandenafdichtmiddel of balansloodjes als
het voertuig met TPMS is uitgerust,
aangezien deze de sensoren kunnen
beschadigen.
102)Als het systeem een
spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de
spanning van alle vier de banden
te controleren.
103)Het TPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt
124
STARTEN EN RIJDEN
Plaats het busje 1 met afdichtmiddel
in de daarvoor bestemde ruimte in de
compressor 2 en druk het hard omlaag
fig. 181. Verwijder de sticker met de
indicatie van de snelheid 3 en plak deze
op een duidelijk zichtbare plaats fig.
185;
doe de handschoenen aan;
verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en sluit de transparante
leiding voor de afdichtingsvloeistof 4
aan en maak deze goed vast fig. 181.
Indien een busje van 250 mm aanwezig
is, is de behuizing van de transparante
leiding voorzien van een verwijderbare
ring om het uitnemen te
vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
AAN-UIT-knop 5 fig. 183 in de uit-stand
staat (knop niet ingedrukt);
steek de stekker 6 fig. 182 in het
12V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
schakel de compressor in door te
drukken op de AAN-UIT-knop 5 fig.
183. Zodra de in het Instructieboek of
het daarvoor bestemde label vermelde
spanning op de meter 7 verschijnt,
schakel de compressor dan weer uit
met de AAN-UIT-knop 5;
verwijder het busje 1 van de
compressor door op knop 8 te drukken
en het busje 1 voorzichtig omhoog te
trekken fig. 184.Als de meter 7 fig. 183 een spanning
van minder dan 1,8 bar / 26 psi
weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding 4 van het ventiel
van de band en verwijder het busje 1
van de compressor fig. 184.
Verplaats het voertuig circa 10 m voor
een betere verdeling van het
afdichtmiddel; stop het voertuig op een
veilige wijze, schakel de handrem in
en herstel de spanning met de zwarte
vulleiding 9 fig. 186 tot de vereiste
waarde is bereikt. Als ook dan na 15
minuten de spanning minder dan 1,8
bar / 26 psi is, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het
Servicenetwerk.Na ongeveer 8 km / 5 mijl gereden te
hebben, het voertuig op een veilige
en geschikte plaats zetten, met de
handrem ingeschakeld. Neem de
compressor en herstel de spanning met
de zwarte vulleiding 9 fig. 186.
Als de weergegeven spanning hoger
dan 1,8 bar / 26 psi is, herstel dan
de spanning en rij voorzichtig zo snel
mogelijk naar een dealer van het
Servicenetwerk. Als ook dan na 15
minuten de spanning minder dan 1,8
bar / 26 psi is, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het
Servicenetwerk.
183F0V0702
184F0V0703
153
BELANGRIJK
129)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel
uit het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd.
130)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens het voertuig te slepen. Start de
motor niet wanneer het voertuig wordt
gesleept.
131)Vergeet niet dat tijdens het slepen
meer kracht op het rempedaal moet
worden uitgeoefend om te remmen,
aangezien de rembekrachtiging geen
ondersteuning biedt. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg tijdens het
slepen dat er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Bij het slepen van de auto
moet men zich aan de
wegenverkeerswetgeving houden, zowel
voor de trekhaak als voor het slepen zelf.
Start de motor niet wanneer het voertuig
wordt gesleept.
BELANGRIJK
39)Gebruik de sleepogen voor en achter
alleen voor noodgevallen op de weg. Het is
toegestaan de auto over korte afstanden
te slepen m.b.v. geschikte middelen
conform de verkeerswetgeving (starre
stang), om de auto over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te
maken voor het slepen of voor transport
met takelwagen. Sleepogen MOGEN NIET
worden gebruikt om voertuigen off-road
(onverharde wegen) te slepen of waar
hindernissen zijn en/of voor het slepen met
kabels of andere niet-starre hulpmiddelen.
In overeenstemming met bovengenoemde
voorwaarden, moeten er voor het slepen
twee voertuigen worden gebruikt (een
slepend en een gesleept voertuig), die zich
beide zo veel mogelijk op één lijn
bevinden.
158
NOODGEVALLEN
136)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
137)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof, geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubbers in het remsysteem
onherstelbaar beschadigen.
138)Vermijd elk contact tussen de
stuurbekrachtigingsolie en de hete
motoronderdelen: de olie is licht
ontvlambaar.
BELANGRIJK
40)Wees voorzichtig bij het bijvullen en
meng nooit verschillende soorten
vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan het voertuig
ernstig beschadigen.
41)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor al is
gevuld.
42)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.43)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
44)Druk niet langer dan 8 seconden
aanhoudend op de eindbeweging van de
stuurbekrachtiging, als de motor
ingeschakeld is, aangezien er geluid wordt
geproduceerd en er kans op het
beschadigen van het systeem bestaat.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de olie en de filters te
laten vervangen. Zij beschikken over de
juiste middelen om gebruikte olie en filters
te verwijderen met inachtneming van het
milieu en de wet.
4)Het verbruik van de
stuurbekrachtigingsolie is bijzonder laag;
als na het bijvullen binnen korte tijd het
niveau weer moet worden hersteld, dan
moet het systeem op eventuele lekkages
worden gecontroleerd door het Fiat
Servicenetwerk.
5)Gebruikte transmissie-olie bevat stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
DE ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu geldt slechts
ter informatie. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
amperage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.
BELANGRIJK Indien gebruik gemaakt
wordt van een acculader van het type
"snellader" terwijl de accu in de auto
gemonteerd is, alvorens de lader aan te
sluiten eerst de kabels van de accu
zelf loskoppelen. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
ZONDER START&STOP
SYSTEEM
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
183
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
MET START&STOP
SYSTEEM
Versies met "dummy-pool" fig. 199
maak de snelkoppeling van de
minklem A los van de dummy-minklem
B; dit is noodzakelijk omdat de
bewakingssensor van de accustatus D
gemonteerd is op de minklem C van
de accu en deze mag nooit
losgekoppeld worden behalve als de
accu daadwerkelijk wordt vervangen;
sluit de pluskabel van de acculader
op de pluspool van de accu en de
minkabel op de dummy minklem B;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens deze van de
accu los te koppelen;
na het loskoppelen van de
acculader, de snelkoppeling van de
minklem A weer aansluiten op de
dummypool B.
Versies zonder "dummy-pool" fig.
200
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden, wees uiterst voorzichtig:
druk op knop A om stekker B van
de bewakingssensor accustatus C
os te maken (deze bevindt zich op de
minpool van de accu zelf);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de pluspool (+) van
de accu;
sluit de minkabel (-) van de
acculader aan op de D-klem van de
minpool (-) van de accu;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
sluit de stekker B weer aan op de
sensor C van de accu.
139) 140)
BELANGRIJK
139)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
140)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Bij
bevriezing moet de accu door een
deskundig monteur gecontroleerd worden
op beschadiging van de interne elementen
en scheuren in de behuizing, waardoor
giftig en corrosief zuur kan gaan lekken.
199F0V0381200F0V0380
184
ONDERHOUD EN ZORG
Brandstofverbruik (volgens de geldende Europese Richtlijn - liter/100 km)
VERSIES VERBRUIK
1.4 16V Euro 5 / Euro 6 Start&Stop Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd
Cargo, korte wielbasis 9,2 5,7 7,0
Cargo, korte wielbasis, hoger nuttig laadvermogen -
Cargo, lange wielbasis9,7 5,9 7,3
Combi 5 zitplaatsen - Doblò 5/7 zitplaatsen 9,3 5,9 7,2
Cargo, korte wielbasis, hoog dak / Cargo, korte
wielbasis, hoger nuttig laadvermogen, hoog dak9,4 5,9 7,2
Doblò 5 zitplaatsen, hoog dak 9,5 6,1 7,4
Flatbed, korte wielbasis / lange wielbasis, laag dak 9,8 6,5 7,7
.
VERSIES VERBRUIK
1.4 16V Euro 5 / Euro 6 ZONDER Start&Stop Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd
Cargo, korte wielbasis - Cargo, korte wielbasis, hoger
nuttig laadvermogen - Cargo, lange wielbasis9,9 5,8 7,3
Combi 5 zitplaatsen, korte wielbasis / Combi 5
zitplaatsen, lange wielbasis / Doblò 5/7 zitplaatsen10,0 5,9 7,4
Cargo, korte wielbasis, hoog dak - Cargo, korte
wielbasis, hoog dak, hoger nuttig laadvermogen10,2 5,9 7,5
Doblò 5/7 zitplaatsen, hoog dak 10,3 6,1 7,6
Flatbed, korte wielbasis / lange wielbasis, laag dak 10,5 6,5 8,0
.
VERSIES VERBRUIK
1.4 Euro 4 Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd
Cargo, korte wielbasis 9,8 5,7 7,2
Cargo, korte wielbasis, hoger nuttig laadvermogen -
Cargo, lange wielbasis10,3 5,7 7,4
215