60)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
61)Onjuiste reparaties aan de voorzijde van
het voertuig (bijv. bumper, chassis) kan de
positie en de werking van de radarsensor
aantasten. Ga voor al dit soort
werkzaamheden naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
62)Knoei niet met en verricht geen
werkzaamheden aan de radarsensor of de
camera op de voorruit. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
63)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
64)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Zelfs als er
geen storingsmeldingen worden gegeven,
moet het systeem uitgeschakeld worden
als u denkt dat de plaats van de
radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een
frontale aanrijding op lage snelheid zoals
tijdens parkeermanoeuvres). Ga in
dergelijke gevallen naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk om de sensor
opnieuw uit te laten lijnen of te laten
vervangen.MOOD SELECTOR /
DRIVE MODE
(keuzeschakelaar
rijmodus)
(indien aanwezig)
Dit is een voorziening waarmee de
bestuurder kan kiezen uit drie
verschillende rijmodi (“voertuigrespons”)
op basis van zijn behoefte en de weg-
en verkeersomstandigheden, door de
draaiknop A fig. 107 op de
tunnelconsole handmatig aan te
passen.
- Modus "Auto"
- Modus "Tractie" (versies 4x4 of
4x2 afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- Modus "All Weather" (alleen versies
4x2 afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- Modus "Sport".Deze inrichting stuurt, via het
elektronische systeem aan boord van
het voertuig, de dynamische
regelsystemen van het voertuig aan:
motor, stuurinrichting, ESC-systeem,
4x4-systeem (indien aanwezig),
versnellingsbak, en communiceert met
het instrumentenpaneel.
De draaiknop is van het monostabiele
type. Met andere woorden, deze keert,
wanneer hij wordt losgelaten, altijd
terug naar de middelste stand.
107F1B0044C
147
AANHANGERS
TREKKEN
BELANGRIJK
134) 135)
Voor het trekken van caravans of
aanhangers moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie.
Indien er aftermarket-installatie gewenst
wordt, dan moet zit uitgevoerd worden
door specialisten.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt
gereduceerd. Ook de remafstand wordt
langer en er is meer tijd nodig om in te
halen. Schakel een lage versnelling in bij
een helling omlaag om een continu
gebruik van de rem te voorkomen. Op
de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar getrokken
gewicht (op het kenteken van het
voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaargewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Elke elektrische rem moet rechtstreeks
vanaf de accu worden gevoed, met een
kabel met een diameter van minimaal
2,5 mm
2. Naast de elektrische
aansluitingen die op het schakelschema
zijn aangegeven, mag het elektrische
systeem slechts aangesloten worden
op de voedingskabel voor een
elektrische rem en op de kabel voor
een interne gloeilamp van niet meer dan
15 W voor de aanhanger. Voor de
aansluitingen dient de daarvoor
bestemde regeleenheid te worden
gebruikt met een accukabel met een
doorsnede van minstens 2,5 mm
2. Het
gebruik van extra belastingen anders
dan de buitenverlichting (bijv.
elektrische rem) moet met draaiende
motor gebeuren.
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Laat de trekhaak door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie monteren,
in overeenstemming met de extra en/of
aanvullende aanwijzingen van de
fabrikant van de trekhaak.Deze moet tevens voldoen aan de
huidige voorschriften met betrekking tot
Richtlijn 94/20/EG en latere wijzigingen.
Voor iedere versie moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale trekgewicht van het voertuig
waarop de trekhaak wordt gemonteerd.
Gebruik voor de elektrische aansluiting
een gestandaardiseerde
stekkerverbinding die op een speciale
beugel op de trekhaak kan worden
gemonteerd. Het voertuig moet ook
worden voorzien van een regeleenheid
voor de buitenverlichting van de
aanhanger. 7 of 13-polige 12 V
DC-aansluitingen moeten worden
gebruikt (CUNA/UNI en ISO/DIN-
normen). Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het voertuig en/of van de
fabrikant van de trekhaak op.
155
plaats het wiel met de lekke band
ondersteboven in de bagageruimte (met
de afwerkzijde naar boven gericht) en
plaats de krik en het gebruikte
gereedschap weer op hun plaatsen
terug;
vervang de mat in de bagageruimte
en zet de herconfigureerbare laadvloer
in de horizontale stand (zie
"Bagageruimte" in het hoofdstuk
"Kennismaking met uw auto");
laat het normale wiel zo snel mogelijk
repareren, ook omdat het groter is dan
het noodreservewiel en daardoor na
plaatsing in de daarvoor bestemde
ruimte de vloer van de bagageruimte
iets oneffen wordt.
EEN WIEL VERVANGEN
(uitvoeringen met
subwoofer)
Uitvoeringen met ruimtebesparend
wiel
Op deze uitvoeringen bevinden de
gereedschappen voor de vervanging
van het wiel zich in een daarvoor
bestemde tas in de bagageruimte.
Ga in geval van een lekke band als
volgt te werk:
open de achterklep en til de
vloerbedekking op;
draai de vergrendeling A fig. 140 los,
verwijder het ruimtebesparende wiel B
en monteer het in plaats van de lekke
band, volgens de eerder beschreven
procedures.
Leg als de handeling is voltooid, de
vloerbedekking van de bagageruimte
weer terug en leg de lekke band erop,
maar zorg ervoor dat deze goed vastzit,
zodat hij niet verplaatst tijdens het
rijden.
Uitvoeringen met “Fix&Go
Automatic” kit
Open voor de "Fix&Go Automatic"-kit
de bagageruimte en til de
vloerbedekking omhoog: de kit A
fig. 141 bevindt zich aan de
rechterkant.
BELANGRIJK
147)Indien het wiel met de lege band en
de krik in het interieur worden
achtergelaten dan vormen ze een ernstig
risico voor de veiligheid van de inzittenden
in geval van ongevallen of bruusk remmen.
Daarom moeten de krik en het wiel met de
lege band altijd in de speciale behuizing in
de laadruimte geplaatst worden.
148)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant van
het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg
ervoor dat het voertuig op een voldoende
afstand van de weg staat, om te vermijden
overreden te worden.140F1B0453C
141F1B0452C
177
149)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Om veiligheidsredenen
moeten de wielen altijd geblokkeerd
worden met de meegeleverde wiggen.
150)Een gemonteerd noodreservewiel
wijzigt de rijeigenschappen van de auto.
Vermijd bruusk optrekken en remmen,
scherpe stuurbewegingen en snelle
bochten. De totale levensduur van het
ruimtebesparende reservewiel is ongeveer
3000 km. Hierna moet de band vervangen
worden door een nieuw exemplaar van
hetzelfde type. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is
verboden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet alvorens het wiel te
monteren: de bouten zouden los kunnen
raken tijdens het rijden!151)Het noodreservewiel is specifiek voor
het voertuig: monteer het niet op andere
voertuigen en monteer ook geen
noodreservewielen van andere modellen
op uw voertuig. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h. Op het noodreservewiel is een
oranje sticker aangebracht waarop de
belangrijkste waarschuwingen over het
gebruik en de betreffende beperkingen zijn
vermeld. Verwijder deze sticker nooit en
dek het niet af.
152)Op het noodreservewiel kunnen geen
sneeuwkettingen gemonteerd worden. In
geval van een lekke voorband (aandrijfwiel)
en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, gebruik dan een standaardwiel en
monteer het ruimtebesparende reservewiel
op de achteras. Op deze manier, met twee
normale aandrijfwielen op de vooras,
kunnen sneeuwkettingen gemonteerd
worden (deze aanwijzing is ook geldig voor
4x4 versies).
153)Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap, van
welk type ook, tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als het ruimtebesparende
reservewiel, in overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.154)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor het
vervangen van een wiel, als een band lek of
beschadigd raakt, op het voertuig waarbij
de krik is geleverd of bij voertuigen van
hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om
andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom: wij adviseren u
om contact op te nemen met een Fiat
Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit
onder een opgekrikt voertuig bevindt:
gebruik de krik alleen in de aangegeven
standen. Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is aangegeven op
het plaatje op de krik. Start de motor nooit
wanneer de auto opgekrikt is. Als het
voertuig meer dan noodzakelijk is
opgekrikt, kan alles onstabieler worden,
met het risico dat het voertuig met een
harde klap omlaag komt. Krik de auto
daarom alleen zover op als nodig is om
toegang te krijgen tot het noodreservewiel.
155)Zorg voor voldoende werkruimte bij
het opkrikken om schaafwonden aan uw
hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
178
NOODGEVALLEN
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke1000km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofniveau;
vloeistofniveau ruitensproeier;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
enz..);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Elke3.000km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE
AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
wetshandhaving (of beveiliging),
taxidiensten;
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
201
VERSIES MET
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 170 van de
accusensor C op de minklem D (–) van
de accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor D zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A terug op de
sensor C aan zoals aangegeven in de
figuur.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
92) 93) 94)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
95)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
170F1B0300C
213
als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal
40 cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Stagnerend water kan op
lange termijn leiden tot schade aan het
voertuig;
maak de carrosserie, indien
mogelijk, eerst nat met een waterstraal
onder lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
Droog de minder zichtbare delen (bijv.
randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien
in deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was het voertuig nooit als
het in de zon heeft gestaan of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
BELANGRIJK
Parkeer de auto zo min mogelijk onder
bomen; de hars die uit de bomen
druppelt, maakt de lak mat en vergroot
de kans op roestvorming.Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat
hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen en schone,
zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampglazen van de koplampen te
reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.
Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op de
motoren van de ruitenwissers worden
gericht. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de startinrichting
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
101)Om de esthetische eigenschappen
van de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstmiddelen voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.
219
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN DE AUTO AAN HET
EINDE VAN DE LEVENSDUUR
(indien aanwezig)
Sinds vele jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu met een voortdurende verbetering van de
productieprocessen en de vervaardiging van producten die in toenemende mate "eco-compatibel" zijn. Om de klanten de best
mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG
inzake de behandeling van voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan
het einde van zijn levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan
worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen,
zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn
zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met
respect voor het milieu.
Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het
telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan.
249