BEDIENING
START&STOP-SYSTEEM
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het Start&Stop-
systeem (motor uit en voertuig
stilstaand) om voldoende comfort in de
passagiersruimte te garanderen.
BELANGRIJK Onder bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van het
Start&Stop-systeem te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu
wordt in- en uitgeschakeld, waardoor
de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een
onaangename geur in het interieur als
gevolg.
BELANGRIJK Wanneer het Start&Stop-
systeem is ingeschakeld (motor uit en
auto stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van
buitenaf uitgeschakeld om de kans op
beslagen ruiten te verminderen
(aangezien de compressor is
uitgeschakeld).
BELANGRIJK
19)Het wordt afgeraden de interne
luchtrecirculatie in te schakelen bij lage
buitentemperaturen, aangezien de ruiten
sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
5)De klimaatregeling detecteert de
temperatuur in het interieur met behulp van
een stralinstemperatuursensor die in de
achteruitkijkspiegel zit en die beschermd is
met een speciale afdekking. Als het "zicht"
van deze sensor belemmerd wordt door
een voorwerp, dan zou dit kunnen leiden
tot een minder dan optimale efficiënte
werking van de klimaatregeling.
KLIMAATREGELING
Het systeem gebruikt een koelmiddel
dat compatibel is met de wetten die
van kracht zijn in de landen waar het
voertuig wordt verkocht, R134a of
R1234yf. Gebruik tijdens het laden
alleen het gas dat is aangeduid op het
plaatje in de motorruimte fig. 25.
Het gebruik andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en conditie
van het systeem. Het smeermiddel dat
voor de compressor wordt gebruikt,
is ook strikt gekoppeld aan het type
koelgas; neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
25F0Y0999C
23
BUITENVERLICHTING
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand MAR.
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
20) 21)
Met de sleutel in de stand MAR en
draaischakelaar A fig. 26 naar de stand
Ogedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch branden; de overige
lichten en de interieurverlichting blijven
uit.STADSLICHT / DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de schakelaar A naar
. Als
het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar A vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
Als het stadslicht nog aan staat en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal en wordt op
het display een bericht weergegeven
om aan te geven dat de lichten nog zijn
ingeschakeld. Het geluidssignaal stopt
wanneer het bestuurdersportier wordt
gesloten.
MISTLICHTEN /
MISTACHTERLICHTEN
De mistlampen kunnen altijd worden
ingeschakeld.
Als de mistlampen met draaischakelaar
Oworden ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten (indien aanwezig) uit en
gaan de stadslichten vóór en achter
aan.Als de mistlampen met de
draaischakelaar op
worden
ingeschakeld en de schemersensor
omstandigheden voor dagrijlichten
detecteert, gaan de dagrijlichten (indien
aanwezig) uit en gaan de stadslichten
vóór en achter aan.
Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, als
volgt op knop fig. 27:
eerste keer indrukken:
mistkoplampen aan;
tweede keer drukken:
mistachterlichten en mistkoplampen (al
ingeschakeld door de eerste keer
drukken) aan;
derde keer indrukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
26F0Y0048C
27F0Y0648C
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden. Wanneer de
mistachterlampen zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
De mistkoplampen en mistachterlichten
gaan uit, als ze aan zijn wanneer de
motor wordt afgezet. Wanneer de
motor weer wordt gestart, blijven de
mistlampen uit totdat ze weer worden
ingeschakeld door op de knop te
drukken.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een IR-ledsensor op de voorruit
die variaties in de buitenlichtniveaus
detecteert.
Inschakeling: draai draaischakelaar A
fig. 26 naar
.Als de schemersensor actief is, met
ingeschakelde dagrijlichten, is het niet
mogelijk om het grootlicht continu te
laten branden; alleen knipperen is
toegestaan. Onder deze
omstandigheden kunnen de koplampen
worden ingeschakeld door de
draaischakelaar naar
te draaien en
de hendel richting het dashboard te
duwen; wacht anders tot de
schemersensor een laag lichtniveau
aangeeft (dimlichten aan).
Bij automatische uitschakeling door de
sensor, wordt eerst het dimlicht
uitgeschakeld en enkele seconden later
het stadslicht.
BELANGRIJK De sensor kan niet de
aanwezigheid van mist detecteren.
Deze lichten moeten dus onder die
omstandigheden handmatig worden
ingeschakeld.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand), om de
lampen in te schakelen. Het lampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan de lampen uit.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hendel fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter
richtingaanwijzer/omlaag:inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit wanneer het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
28F0Y0771C
25
De wisserbladen omhoog zetten
(functie "Service Position")
Met deze functie kunnen de
wisserbladen worden vervangen of
beschermd in omstandigheden van ijs
en/of sneeuw.
Inschakeling van de functie
draai de draaischakelaar naar stand
(wissers uit);
draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
beweeg de hendel, na de
contactsleutel naar de stand STOP te
hebben gedraaid, binnen twee minuten,
gedurende ten minste een halve
seconde, naar de stand MIST
,om
de wisser voor een gedeeltelijke slag
in te schakelen. Deze handeling kan
maximaal drie keer herhaald worden,
om het wisserblad in de gunstigste
stand voor vervanging te zetten;
draai de contactsleutel in de stand
MAR om de wisserbladen weer omlaag
te brengen.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer de auto weer wordt gestart,
met een wisverzoek of wanneer de auto
rijdt (snelheid boven de 5 km/h).BELANGRIJK Zet de bladen terug
tegen de voorruit voordat de
ruitenwisser weer wordt ingeschakeld
en/of voordat de contactsleutel op
MAR gedraaid wordt.
BELANGRIJK Zorg er als u de motor
start voor dat de ruitenwissers vrij
zijn van sneeuw of ijs, voordat deze
functie wordt ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
22)8) 9)
Deze zit achter de binnenspiegel tegen
de voorruit.
De sensor wordt geactiveerd als de
contactsleutel naar de stand MAR
is gedraaid, en gedeactiveerd als de
contactsleutel naar de stand STOP
is gedraaid.
De sensor meet de hoeveelheid regen
en schakelt de automatische
wisregeling van de voorruit in aan de
hand van de hoeveelheid water op de
ruit (zie de paragraaf "Automatische
wisregeling").AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakeling
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar
of.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A
op stand
ofstaat, zal er, wanneer de
motor weer wordt gestart
(contactinrichting op MAR), geen
wiscyclus worden uitgevoerd,
ter bescherming van het systeem.
Uitschakelen
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar een andere
stand dan intermitterend (
of).
ACHTERRUITWISSER /
SPROEIER
10)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
De draaischakelaar B fig. 31 kan in de
volgende standen gezet worden:
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
intermitterend(met een pauze van
twee seconden tussen twee slagen),
als draaischakelaar B in de stand
staat en de ruitenwisser niet is
ingeschakeld;
synchroon(met de halve snelheid
van de ruitenwisser), als
draaischakelaar B in de stand
staat en
de ruitenwisser is ingeschakeld of als
draaischakelaar B in de stand
staat,
de achteruitversnelling is ingeschakeld
en de ruitenwisser is ingeschakeld;
continu wissenals
draaischakelaar B in stand
staat of als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt
de achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt
de wis-/wascyclus na een pauze van 6
seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd met
draaischakelaar B in de stand
.
Als langer dan 30 seconden moet
worden gewist, kan de wascyclus
onderbroken worden zoals beschreven
in de paragraaf “Intelligente wis-/
wasfunctie”.
BELANGRIJK
22)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
6)Gebruik de ruitenwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken
(ook niet na de sleutel te hebben gedraaid
en de motor opnieuw te hebben gestart),
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
7)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
8)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
9)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
10)Gebruik de achterruitwisser nooit
om opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. In dergelijke omstandigheden
wordt bij overbelasting van de ruitenwisser
de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden wordt
uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwissers
niet meer werken, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
31F0Y0655C
29
INSTELLINGENMENU
Het Instellingenmenu omvat de
volgende opties:
Snelheidsmeter
Trip
Info voertuig
Audio
Telefoon (voor bepaalde versies/
markten)
Navigatie (voor bepaalde versies/
markten)
Aankondiging
Voertuiginstellingen
Wanneer de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid, geeft het display de
laatste menuoptie weer die actief was
voordat de motor werd uitgeschakeld.OPMERKING Bij hetUconnect™-
systeem worden sommige menuopties
weergegeven en beheerd op het
display van dat systeem en niet op het
display op het instrumentenpaneel
(zie het Multimedia-hoofdstuk of het
online beschikbare supplement).
Voertuiginstellingen
Met deze menuoptie kunnen de
instellingen gewijzigd worden voor:
"Display"
"Veiligheid / Hulp"
"Veiligheid"
"Oliepeil resetten" (uitsluitend 0.9
TwinAir Turbo-versies)
Display
Door het kiezen van de optie "Display"
kan toegang verkregen worden tot
de instellingen/informatie met
betrekking tot: “Dimmer” (voor
bepaalde versies/markten),
“Scherminstellingen”, “Zie telefoon”,
“Zie navigatie”, “Trip B automatisch
resetten".
Veiligheid / Hulp
Door het kiezen van de optie “Veiligheid
/ Hulp” kan toegang verkregen worden
tot de instellingen/informatie met
betrekking tot: “City Brake Control”
(voor bepaalde versies/markten),
“Volume parkeersensor”,
“Geluidssterkte waarsch.”.Veiligheid
Door het kiezen van de optie
"Veiligheid" kan toegang verkregen
worden tot de instellingen/informatie
met betrekking tot: “Hill Holder” (voor
bepaalde versies/markten), “Airbag
passagier” (voor bepaalde versies/
markten), Piep veiligheidsgordels”,
“Snelheidspiep”.
Oliepeil resetten
(Uitsluitend 0.9 TwinAir Turbo-versies)
Door het kiezen van dit item kan de
waarschuwing voor het bijvullen van de
motorolie worden gereset, die iedere
8.000 km wordt weergegeven.
Ga als volgt te werk om deze
waarschuwing na het bijvullen van
motorolie te resetten:
druk kort op deOK-knop op het
stuurwiel: op het display wordt "Oliepeil
resetten" weergegeven;
druk opom "Ja" te selecteren en
de waarschuwing voor het bijvullen te
resetten, of druk op
om “Nee” te
selecteren als u de waarschuwing niet
wilt resetten.
BELANGRIJK Als de olie niet wordt
bijgevuld, kan het oliepeil te laag
worden, waardoor de auto mogelijk niet
meer normaal functioneert en zelfs
kan stilvallen.
60F0Y0659C
49
Symbool Wat het betekent
STORING FIAT CODE SYSTEEM
Het symbool gaat branden om een storing van het Fiat CODE-systeem aan te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
MOGELIJK BEVROREN WEGDEK
Het symbool gaat branden wanneer de buitentemperatuur lager dan of gelijk is aan 3°C. In
geval van een storing van de buitentemperatuursensor, worden de cijfers die de waarde
aangeven door streepjes vervangen.
STORING LPG-TOEVOERSYSTEEM
Het symbool verschijnt op het display in geval van een storing in de LPG-brandstoftoevoer
(alle segmenten op de digitale meter op het instrumentenpaneel zijn uit). Bij sommige
versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Neem zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
STORING AARDGASTOEVOERSYSTEEM
Het symbool verschijnt op het display in geval van een storing in de aardgastoevoer (alle
segmenten op de digitale meter op het instrumentenpaneel zijn uit). Bij sommige versies
verschijnt een speciaal bericht op het display. Neem zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR
Het symbool gaat branden als de brandstofniveausensor een storing heeft. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van de inwerkingtreding van de afsluiter van de
brandstoftoevoer.
Zie, voor de reactivatieprocedure van het brandstofafsluitsysteem, de beschrijving in het
deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan worden.
65
Symbool Wat het betekent
UITGEWERKTE MOTOROLIE
(voor bepaalde versies/markten)
Dieselversies: het symbool gaat branden en wordt gedurende durende cycli van 3
minuten weergegeven en met intervallen van 5 seconden tot de olie ververst is. Het
symbool wordt weergegeven tot het probleem is opgelost.
Benzineversies: het symbool wordt weergegeven en verdwijnt nadat de weergavecyclus
is voltooid.
BELANGRIJK Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het symbool blijven
knipperen zoals hiervoor is beschreven totdat de olie wordt ververst.
Het knipperen van het symbool moet niet als een storing in het voertuig worden
beschouwd, maar wil de bestuurder erop wijzen dat de motorolie moet worden ververst na
een normaal gebruik van het voertuig.
De verslechtering van de motorolie wordt versneld als de auto veel gebruikt wordt voor
korte ritten, waardoor de bedrijfstemperatuur van de motor niet bereikt kan worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
31) 32)
STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Het symbool gaat branden als de sensor van het motoroliepeil een storing heeft.
WATER IN DIESELFILTER (dieselversies)
Het symbool brandt constant tijdens het rijden om aan te geven dat er water in het
dieselfilter is waargenomen.
33)
67