ACTIEVE
VEILIGHEIDS
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen);
TCS (tractieregelingssysteem);
DSC (dynamische stabiliteitsregeling);
Actieve motorkap (actieve
voetgangersbescherming).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
65) 66) 67) 68)
De ABS-regeleenheid bewaakt de
snelheid van elk wiel continu. Als een
wiel dreigt te blokkeren, reageert het
ABS door de rem van dat wiel
automatisch uit en weer in te
schakelen.
De bestuurder merkt dan dat het
rempedaal licht trilt en hoort mogelijk
een ratelend geluid uit het remsysteem.
Dat hoort bij de normale werking van
het ABS. Houd het rempedaal
ingedrukt zonder te pompen (niet snel
achter elkaar intrappen).
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storingheeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
OPMERKING De remafstanden kunnen
langer zijn op losse oppervlakken (zoals
sneeuw of gravel) met een doorgaans
harde ondergrond. Een voertuig met
een normaal remsysteem komt onder
deze omstandigheden mogelijk binnen
kortere afstand tot stilstand doordat het
oppervlaktemateriaal zich tijdens het
slippen ophoopt onder de banden.
OPMERKING Tijdens of direct na het
starten van de motor is de werking van
het ABS mogelijk te horen. Dat wijst
echter niet op een storing.TCS-SYSTEEM (Traction
Control System,
tractieregelingssysteem)
69) 70) 71)
Het Traction Control System (TCS)
verbetert de tractie en veiligheid door
regeling van de motorkoppel en de
remwerking.
Als het TCS slippende wielen
detecteert, wordt de motorkoppel
verlaagd en worden de remmen
bediend om tractieverlies te
voorkomen.
Dit betekent dat de motor automatisch
herstelt op een glad oppervlak om dewielen optimale kracht te geven,
waardoor het tollen van de wielen en
verlies van tractie wordt beperkt.
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storing
heeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
Indicatielampje TCS / DSC
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet.
Als de TCS of DSC in werking is,
knippert het lampje.
Als het waarschuwingslampje
blijft
branden, is er mogelijk sprake van een
storing in TCS, DSC of het
remhulpsysteem waardoor deze niet
goed werken. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Naast het knipperende
waarschuwingslampje is een licht
werkingsgeluid van de motor hoorbaar.
Dit geeft aan dat de TCS/DSC goed
functioneert.
BELANGRIJK Op gladde oppervlakken,
zoals net gevallen sneeuw, is het
onmogelijk een hoog toerental te
bereiken als de TCS is ingeschakeld.
73
DSC SYSTEM (Dynamic
Stability Control)
72) 73) 74)
Omwille van de veiligheid zorgt
Dynamic Stability Control (DSC), samen
met systemen zoals ABS en TCS, voor
de automatische regeling van
remwerking en motorkoppel, zodat
zijslip zoveel mogelijk beheersbaar blijft
op een gladde ondergrond of tijdens
plotselinge of uitwijkmanoeuvres. Zie
“ABS (Anti-lock Brake System)” en
“TCS (Traction Control System)”.
DSC-werking is mogelijk bij een
snelheid hoger dan 20 km/u.
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storing
heeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
OPMERKING Het DSC-systeem kan
alleen naar behoren werken als het
volgende in acht wordt genomen:
gebruik voor alle vier wielen de juiste
bandenmaat volgens de opgegeven
specificaties;
gebruik voor alle vier wielen banden
van dezelfde fabrikant, van hetzelfde
merk en met hetzelfde profiel;
gebruik geen versleten banden.
BELANGRIJK Het DSC-systeem werkt
mogelijk niet goed bij gebruik van
sneeuwkettingen of een reserveband,
omdat de banddiameter dan anders is.
Indicatielampje TCS / DSC
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet. Als de TCS of DSC in
werking is, knippert het lampje.
Als het waarschuwingslampje blijft
branden, is er mogelijk sprake van een
storing in TCS, DSC of het
remhulpsysteem waardoor deze niet
goed werken. Breng uw voertuig naar
het Fiat Servicenetwerk.
Indicatielampje DSC UIT
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet. Het lampje gaat ook aan
wanneer de DSC OFF-schakelaar wordt
ingedrukt en TCS/DSC wordt
uitgeschakeld.
Als het lampje blijft branden terwijl
TCS/DSC niet is uitgeschakeld, dient u
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk. Het DSC-systeem kan
een storing vertonen.
Schakelaar DSC UIT
Druk op de schakelaar fig. 58 om
TCS/DSC uit te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.Druk nogmaals op de schakelaar om
TCS/DSC weer in te schakelen. Het
indicatielampje DSC OFF gaat uit.
BELANGRIJK Als DSC is ingeschakeld
en u het voertuig probeert te bevrijden
als dit klem zit, of als u wegrijdt op net
gevallen sneeuw, wordt de TCS
(onderdeel van het DSC-systeem)
geactiveerd. Het indrukken van het
gaspedaal verhoogt de motorkracht
niet en het bevrijden van het voertuig
kan bemoeilijkt worden. Als dit
optreedt, schakelt u de TCS/DSC uit.
BELANGRIJK Als de TCS/DSC is
uitgeschakeld terwijl de motor uitstaat,
wordt deze automatisch geactiveerd als
het contact op AAN wordt gezet.
BELANGRIJK Houd TCS/DSC
ingeschakeld voor de beste tractie.
5805060301-12A-987
74
VEILIGHEID
68)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
69)Vertrouw niet op het Traction Control
System (TSC) als vervanging voor een
veilige rijstijl. Het Traction Control System
(TSC) vormt geen compensatie voor
onveilig en roekeloos rijgedrag, te hoge
snelheden, bumperkleven (te dicht op een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.
70)Maak bij ijzel en/of sneeuwval gebruik
van winterbanden of sneeuwkettingen en
pas uw snelheid aan. Het is gevaarlijk om
zonder hulpmiddelen voor een goede grip
te rijden op gladde wegen. In dergelijke
omstandigheden volstaat Het Traction
Control System (TCS) niet om adequate
tractie te waarborgen en ongelukken te
voorkomen.
71)De capaciteiten van het TCS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
72)Vertrouw niet op de DSC als
vervanging voor een veilige rijstijl: de
Dynamic Stability Control (TSC) vormt geen
compensatie voor onveilig en roekeloos
rijgedrag, te hoge snelheden,
bumperkleven (te dicht op een ander
voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.73)Voor de goede werking van het
DSC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
74)De capaciteiten van het DCS-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
75)Neem altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motorkap is
geactiveerd. Als de motorkapontgrendeling
is aangetrokken nadat de actieve motorkap
is geactiveerd, komt de motorkap nog
verder omhoog. Als het voertuig wordt
bestuurd met de motorkap omhoog,
belemmert dit het zicht, hetgeen kan leiden
tot een ongeluk. Probeer bovendien de
motorkap niet omlaag te drukken. De
motorkap kan dan vervormen of letsel
veroorzaken omdat een geactiveerde
motorkap niet handmatig omlaag kan
worden gebracht. Als de motorkap is
geactiveerd, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk voordat u het voertuig
bestuurt; zorg ervoor dat de motorkap het
zicht niet belemmert en rij langzaam.AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
76) 77) 78)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van de
vier banden. Als de luchtdruk van een
of meer banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel
van het het TPMS-
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
Het systeem bewaakt de bandendruk
indirect met behulp van de gegevens
van de ABS-wielsnelheidsensoren.
Voor een goede werking van het
systeem moet dit worden geïnitialiseerd
met de aangegeven bandendruk
(waarde op het bandendruklabel). Zie
"Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning" in deze paragraaf.
Het waarschuwingslampje knippert als
het systeem een storing heeft.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Elke band, inclusief de
reserveband (indien aanwezig) moet
eenmaal per maand worden
77
Kinderzitje voor verschillende
stoelstanden...............92
Kinderzitjes installeren..........96
Klimaatregeling...............34
Koplamp- en
ruitensproeiervloeistof (peil
controleren)..............175
Koplampen.................26
Koplampsproeiers.............33
Krachtbegrenzer (spansysteem)....87
Lak (beschermen)............181
Lampjes en berichten...........56
Mistachterlichten.............28
Mistvoorlichten...............28
Motor....................187
Motorkap..................45
Motorkoelvloeistof (peil
controleren)..............174
Motorolie (niveau controleren).....174
Motorruimte................173
Multimedia.................200
Navigatie.................214
Niveaus controleren...........173
Noodprocedure klepje openen. . . .129
Noodstop signaleringssysteem. . . .137
Opbergplaats gereedschap.....154
Parkeerrem................117
Parkeersensorsysteem.........127
Parkeren..................116
Passagiersairbag.............102Passagiersdetectiesysteem......107
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........167
Portieren...................17
Posities versnellingspook.......119
Prestaties.................196
Radio 3”.................202
Radio 7”..................208
Rem- / koppelingvloeistof (peil
controleren)..............175
Richtingaanwijzers............29
Richtlijnen voor de behandeling
van het voertuig aan het einde
van de levensduur..........199
Rijbaanwisselsignalen..........29
Ruitensproeier...............33
Ruitenwissers................32
Ruitenwissers/sproeier voorruit.....32
SBA-systeem
(Gordelwaarschuwing)........86
Schakelindicator..............55
Slepen bij pech..............163
Slepen van het voertuig........162
Sleutels....................9
Sneeuwkettingen............179
Snelheidsbegrenzer...........126
Spiegels...................24
Standaard velgen en banden.....189Starten met een hulpaccu
(procedure)...............160
Starten met hulpaccu..........159
Startonderbrekingssysteem.......15
Stoelen....................20
Stoelen (handmatig verstelbaar)....20
Stoelen en stoffen bekleding
(reiniging)................183
Stopcontact................41
Stuurwiel...................23
Symbolen...................3
Tanken..................129
Tankprocedure..............129
TCS (Traction Control System,
tractieregelingssysteem).......73
Tips, bediening en algemene
informatie................201
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System, bewakingssysteem
bandenspanning)............77
Type kinderzitjes..............90
Uitschakeling
versnellingsvergrendeling
(automatische versnellingsbak). .120
Veiligheidsgordels............83
Veiligheidsgordels
(vastmaken/losmaken)........84
Velgen en banden............188
Vergrendelknop elektrische ruit.....41
Versnellingsvergrendeling
(automatische versnellingsbak) . .120
ALFABETISCH REGISTER