19)Pas de stoelen niet aan en vervang ze
niet. Het is gevaarlijk de stoelen aan te
passen of te vervangen, zoals vervangen
van de bekleding of losdraaien van bouten.
De stoelen bevatten airbagonderdelen die
van wezenlijk belang zijn voor het
aanvullende veiligheidssysteem. Dergelijke
aanpassingen kunnen schade toebrengen
aan het aanvullende veiligheidssysteem en
resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg het
Fiat Servicenetwerk als de stoelen moeten
worden verwijderd of vervangen.
20)Rijd niet met beschadigde stoelen. Het
is gevaarlijk te rijden met beschadigde
stoelen, zoals kapotte stoelzittingen of
beschadigingen tot aan het urethaan. Een
botsing, zelfs een botsing die niet sterk
genoeg is om de airbags te activeren, kan
de stoelen met essentiële
airbagonderdelen beschadigen. Bij een
volgende botsing kan het voorkomen dat
de airbag niet activeert, hetgeen kan leiden
tot ernstig letsel. Laat een dealer van het
Fiat Servicenetwerk altijd de stoelen,
veiligheidsgordelspanners en airbags
inspecteren na een botsing.
21)Rijd niet met neergeklapte stoelen. Als
u rijdt met neergeklapte stoelen kan dit
gevaarlijke situaties opleveren aangezien u
niet de volledige bescherming van de
veiligheidsgordels geniet. Bij noodremmen
of een botsing kunt u onder de heupgordel
glijden en ernstig inwendig letsel oplopen.
Ga goed naar achter en rechtop zitten voor
een maximale bescherming.22)Plaats geen voorwerp, zoals een
kussen, tussen uw rug en de rugleuning.
Het is gevaarlijk om een voorwerp zoals
een kussen tussen uw rug en de
rugleuning te plaatsen, omdat u geen
veilige rijhouding hebt en de
veiligheidsgordel niet optimaal werkt bij een
botsing, hetgeen kan resulteren in een
ernstig ongeluk, letsel of overlijden.
23)Plaats geen voorwerpen onder de
stoel. Het voorwerp kan klem komen te
zitten zodat de stoel niet goed kan worden
vastgezet, hetgeen kan resulteren in een
ongeluk.
24)Plaats geen lading die boven de
rugleuningen uitsteekt. Het plaatsen van
bagage of lading die hoger is dan de
rugleuningen is gevaarlijk. Bij een noodstop
of een botsing kunnen voorwerpen
rondvliegen en worden geprojecteerd en
de passagiers raken en verwonden.
25)Zorg ervoor dat bagage en lading goed
is vastgezet alvorens te gaan rijden. Het is
gevaarlijk bagage en lading niet vast te
zetten omdat deze zich kunnen verplaatsen
of klem kan komen te zitten bij een
noodstop of een botsing en letsel kunnen
veroorzaken.
26)Sluit uw voertuig altijd af en houd de
autosleutels buiten het bereik van kinderen.
Het is gevaarlijk uw voertuig onafgesloten
te laten of de sleutels te bewaren op een
plek waar kinderen bij kunnen. Kinderen die
in de kofferbak klimmen kunnen hierin
opgesloten raken. Dit kan leiden tot
overlijden of hersenschade door
warmte-uitputting, met name in de zomer.
Sluit altijd de portieren en de
bagageruimte.27)Houd uw handen en vingers bij het
verstellen van een stoel altijd uit de buurt
van de bewegende onderdelen van de
stoel en de zijrand om letsel te voorkomen.
28)Zorg er bij het verstellen van de stoelen
voor dat er geen spullen in de omgeving
liggen. Als lading vast komt te zitten, kan
dit de lading beschadigen. Houd de
achterzijde van de stoel met uw hand vast
terwijl u de stoelen naar voor en achter
schuift of als u een neergeklapte stoel
omhoog brengt. Als de achterzijde van de
stoel niet wordt vastgehouden, verplaatst
de stoel zich plotseling hetgeen letsel kan
veroorzaken.
29)Wees voorzichtig met het gebruik van
de stoelverwarming. De warmte hiervan
kan te heet zijn voor sommige mensen,
zoals hieronder aangegeven, en kan een
brandwond door lage temperatuur
veroorzaken. Zuigelingen, kleine baby's,
ouderen, mensen met een fysieke
handicap, mensen met een gevoelige huid,
overmatig vermoeide mensen, dronken
mensen, mensen die medicatie gebruiken
die slaap opwekt, zoals slaappillen en
hoestmedicatie.
30)Gebruik de stoelverwarming niet als er
zaken als een deken of kussen die in hoge
mate vocht vasthouden op de stoel zijn
geplaatst. De stoel kan overmatig
verwarmd worden en brandwonden met
een lage temperatuur veroorzaken.
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
86)Instructies voor gebruik van de
veiligheidsgordel. Veiligheidsgordels zijn
ontworpen om tegen de botstructuur van
het lichaam te liggen en moeten zo laag
mogelijk over de heup of het bekken, de
borststreek en de schouders worden
gedragen; vermijd dat het heupgedeelte
van de gordel op de maagstreek valt.
Veiligheidsgordels moeten zo stevig
mogelijk worden gedragen, met genoeg
comfort, zodat zij de bescherming kunnen
bieden waarvoor ze zijn bedoeld. Een te
losse gordel vermindert de bescherming
van de inzittenden aanzienlijk. Er moet op
worden gelet dat de veiligheidsgordel niet
bevuild wordt met polijstmiddel, olie en
chemische stoffen, met name accuzuur.
Reinigen kan m.b.v. een milde zeep en
water. De gordel moet worden vervangen
indien deze gaat rafelen, vuil of beschadigd
is. Het is van belang de volledige gordel te
vervangen na slijtage door een zware
impact, zelfs indien schade aan de gordel
niet zichtbaar is. Gordels mogen niet met
verdraaide riemen worden gedragen. Elke
gordel mag slechts door één inzittende
worden gedragen; het is gevaarlijk om een
gordel over een kind op schoot te plaatsen.
87)De gebruiker mag geen wijzigingen of
aanpassingen uitvoeren waardoor de
afstelmechaniek van de veiligheidsgordel
de gordel niet meer kan strak trekken, of
waardoor een losse gordel niet kan worden
aangepast.SBA-SYSTEEM
(Gordelwaarsch
uwing)
WAARSCHUWINGS
LAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
De led op de sierlijst van het dashboard
gaat branden als de bestuurders- of
passagiersstoel bezet is en de
veiligheidsgordel niet is vastgezet
wanneer het contact is ingeschakeld.
De
led knippert als de
veiligheidsgordel van de bestuurder of
de passagier (uitsluitend wanneer de
passagiersstoel bezet is) niet is
vastgezet en het voertuig rijdt op een
snelheid hoger dan circa 20 km/h. Na
korte tijd stopt de led met knipperen,
maar blijft deze branden.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
vastgemaakt, knippert de led nogmaals
gedurende een bepaalde tijd. Maak in
dat geval de veiligheidsgordel vast.
De led knippert opnieuw als de
veiligheidsgordel van de bestuurders- of
passagiersstoel wordt losgemaakt
nadat de led is gaan branden en het
voertuig de snelheid van 20 km/h
overschrijdt.
GORDELSPANNERS
EN KRACHT
BEGRENZERS
GORDELSPANNERS
88) 89) 90) 91)
De veiligheidsgordels van de bestuurder
en de passagiers zijn voor een optimale
bescherming uitgerust met een spanner
en krachtbegrenzingssysteem. De
veiligheidsgordel moet op de juiste wijze
worden gedragen zodat deze systemen
goed kunnen werken.
Als een botsing wordt gedetecteerd,
activeren de spanners tegelijkertijd met
de airbags. Raadpleeg voor meer
informatie over de activatie van de
gordelspanners de paragraaf
"Activeringscriteria SRS airbag" in dit
hoofdstuk.
De oprolautomaten van de
veiligheidsgordels verwijderen snel de
speling als de airbags worden
opgeblazen. Elke keer nadat de airbags
en gordelspanners worden geactiveerd,
moeten ze worden vervangen.
Een systeemstoring of werkingsconditie
wordt aangegeven met een
waarschuwing. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" en "Waarschuwingsgeluid is
geactiveerd" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
86
VEILIGHEID
109)Volg de instructies van de fabrikant
voor het gebruik van het kinderzitje. Een
kinderzitje dat niet is vastgezet, levert
gevaarlijke situaties op. Bij een noodstop of
een botsing kan het zitje verplaatsen en
ernstig letsel of het overlijden van kinderen
of andere passagiers veroorzaken. Zorg
ervoor dat het kinderzitje correct is
bevestigd volgens de instructies van de
fabrikant.
110)Zorg ervoor dat het kinderzitje goed
vastzit. Een kinderzitje dat niet goed is
vastgezet, levert gevaarlijke situaties op. Bij
een noodstop of een botsing, kan het zitje
een projectiel worden, iemand raken en
ernstig letsel veroorzaken. Als het zitje niet
in gebruik is, plaats het dan in de kofferbak
of zorg ervoor dat het stevig vastzit met de
ISOFIX-bevestigingen.
111)Zorg ervoor dat er geen
veiligheidsgordels of andere voorwerpen in
de buurt van of rond het kinderzitje dat met
de ISOFIX-bevestiging is vastgemaakt,
aanwezig zijn. Het levert gevaarlijke
situaties op als de aanwijzingen van de
fabrikant die bij het kinderzitje zijn geleverd
niet zorgvuldig worden opgevolgd. Als
veiligheidsgordels of een ander voorwerp
verhinderen dat het kinderzitje veilig kan
worden aangesloten op de ISOFIX-
bevestigingen en het kinderzitje niet correct
wordt geïnstalleerd, dan kan het kinderzitje
worden verplaatst bij een noodstop of
botsing en leiden tot ernstig letsel of
overlijden van het kind of andere
inzittenden. Zorg er tijdens het installeren
van een kinderzitje voor dat er geen
veiligheidsgordels of andere voorwerpen in
de buurt van de ISOFIX-bevestigingen
aanwezig zijn. Volg altijd de instructies van
de fabrikant van het kinderzitje.AANVULLEND
VEILIGHEIDS
SYSTEEM SRS -
AIRBAG
VOORZORGSMAAT
REGELEN AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM
(SRS)
112) 113) 114)
De aanvullende veiligheidssystemen
(SRS) aan de voor- en zijkant omvatten
drie verschillende soorten airbags.
BELANGRIJK Verifieer met welk type
airbag uw voertuig is uitgerust door de
locatie-indicatoren van de “SRS AIR
BAG” op te zoeken.
Deze indicatoren zijn zichtbaar in de
zone waar de airbags geïnstalleerd zijn.
De airbags zijn op de volgende plaatsen
geïnstalleerd:
het stuurwiel (bestuurdersairbag);
het dashboard van de passagier
(passagiersairbag);
de buitenkanten van de rugleuningen
van de stoelen (zijairbags).
De airbags van de aanvullende
veiligheidssystemen zijn ontworpen om
in bepaalde situaties extra bescherming
te bieden. Daarom zijn de
veiligheidsgordels altijd belangrijk zoals
hieronder is beschreven.
Zonder het gebruik vanveiligheidsgordels kunnen de airbags bij
een ongeluk niet voldoende
bescherming bieden. De
veiligheidsgordel moet worden gebruikt
om:
te voorkomen dat de inzittende
wordt geworpen in een airbag die wordt
opgeblazen;
mogelijk letsel tijdens een ongeval
waarbij de airbag niet opblaast, zoals
omrollen of een botsing achterop, te
beperken;
mogelijk letsel bij een frontale,
bijna-frontale of zijbotsingen die niet
ernstig genoeg zijn voor de activering
van de airbags te beperken;
de mogelijkheid om uit het voertuig
geworpen te worden te beperken;
mogelijk letsel aan het onderlichaam
en de benen tijdens een ongeval te
beperken aangezien de airbags deze
delen van het lichaam niet beschermen;
de bestuurder in een positie te
houden die een betere controle van het
voertuig waarborgt.
Een kind dat te klein is voor het gebruik
van de veiligheidsgordel, moet veilig in
een kinderzitje worden geplaatst.
Beoordeel aandachtig welk kinderzitje
voor uw kind nodig is en volg de
installatieaanwijzingen in dit handboek
alsmede de aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje.
100
VEILIGHEID
BEPERKINGEN VOOR
SRS AIRBAG
Bij ernstige botsingen zoals wordt
beschreven in de paragraaf
"Activeringscriteria SRS airbag", zal de
van toepassing zijnde SRS-airbag
worden opgeblazen.
Bij bepaalde ongelukken kan het zijn
dat de apparatuur niet wordt
opgeblazen. Dit is afhankelijk van en het
type en ernst van de botsing.
Beperkingen voor detectie van
frontale / bijna frontale botsingen
Frontale/bijna frontale botsingen
worden mogelijk niet als ernstig genoeg
herkend om de SRS-airbag op te
blazen:
botsingen tegen bomen of palen A
fig. 80;
frontale offset-botsingen met het
voertuig B fig. 80;
aanrijdingen van achter, of botsingen
tegen de geopende laadklep van een
vrachtwagen fig. 81.Beperkingen voor detectie van
zijwaartse botsingen
Zijwaartse botsingen zijn mogelijk niet
ernstig genoeg om de SRS-airbag op
te blazen:
zijbotsingen tegen bomen of palen A
fig. 82;
zijbotsingen met tweewielers B
fig. 82;
kanteling fig. 83.
A
B
8003040600-121-001
8103040600-122-001
A
B
8203040600-123-001
106
VEILIGHEID
129)Onder de volgende omstandigheden
kan de classificatiesensor voor inzittenden
de passagier op de passagiersstoel niet
correct detecteren en kan het
opblazen/niet-opblazen van de airbags niet
worden gecontroleerd zoals wordt
aangegeven op het voorwaarde diagram
van het deactivatielampje UIT van de
airbag van de passagier. Bijvoorbeeld:
bagage of andere voorwerpen onder de
passagiersstoel of tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel
waarbij de onderkant van de
passagiersstoel omhoog komt / Een
voorwerp zoals een zittingskussen op de
passagiersstoel of achter de rug van de
passagier / Zittingsbekleding op de
passagiersstoel / Bagage of andere
voorwerpen op de stoel met een kind in
een kinderzitje / Als de stoel is gewassen /
Als er vloeistof op de stoel terecht is
gekomen / Als de passagiersstoel naar
achteren is verschoven, waarbij deze tegen
bagage of andere voorwerpen drukt /
Bagage of andere voorwerpen tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel /
Een elektrisch apparaat op de
passagiersstoel. De front- en zijairbags en
het gordelspansysteem worden
gedeactiveerd als het indicatielampje UIT
van de airbag van de passagiersstoel
brandt.BELANGRIJK
22)Plaats geen scherpe voorwerpen of
zware bagage op de zitting van de stoel,
om de correcte activering van de
frontairbag te waarborgen en schade aan
de sensor in de stoel te voorkomen. Mors
geen vloeistoffen op of onder de stoelen.
23)Om te zorgen voor een juiste werking
van de sensoren dient u altijd het volgende
te doen: schuif de stoel zover mogelijk naar
achteren en zit altijd rechtop met de rug
tegen de rugleuning en met de
veiligheidsgordel aangebracht. Zet het
kinderzitje op correcte wijze vast en schuif
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren als door het geïnstalleerde
kinderzitje wordt toegestaan, wanneer u uw
kind op de passagiersstoel wilt plaatsen.
VOERTUIGGEGEVENS
REGISTREREN
Dit voertuig is uitgerust met een
computer die de volgende belangrijke
voertuiggegevens verbonden aan de
bedieningselementen, de werking en
andere rijomstandigheden van het
voertuig registreert.
Geregistreerde gegevens
Voertuigomstandigheden, zoals de
motor- en voertuigsnelheid.
Rijomstandigheden zoals de gas- en
rempedalen en informatie over de
omgevingsomstandigheden waarin met
het voertuig werd gereden.
Informatie over de diagnostiek van
storingen van elke computer in het
voertuig.
Informatie verbonden aan de
bedieningselementen van andere
computers in het voertuig.
De geregistreerde gegevens kunnen
afhankelijk van de versie van het
voertuig en de optionele uitrusting
variëren. Stem en beelden worden niet
geregistreerd.
113
Gegevensverwerking
FCA en diens onderaannemingen
kunnen de geregistreerde gegevens
verwerven en gebruiken voor de
diagnostiek van de storingen van het
voertuig, onderhoud en ontwikkeling en
de verbetering van de kwaliteit.
FCA zal de verworven gegevens niet
aan derden bekend maken of
overhandigen, tenzij:
goedkeuring van de voertuigeigenaar
(of goedkeuring van de
voertuigverhuurder en -huurder) is
verkregen;
hier officieel door de politie of andere
rechtshandhavingsinstanties om wordt
gevraagd;
voor de statistische verwerking door
een onderzoeksinstituut na de
gegevens zo te hebben verwerkt dat de
voertuigeigenaar niet langer
geïdentificeerd kan worden.
CONSTANTE
BEWAKING
De volgende componenten van de
airbagsystemen en de actieve
motorkap worden door een
diagnosesysteem bewaakt:
Botsingsensoren en diagnosemodule
(SAS-unit)
Frontairbagsensoren
Airbagmodules
Zijbotsingsensoren
Waarschuwingslampje
airbag/gordelspansysteem
Gordelspanners
Desbetreffende bedrading
Indicatielampje uitschakeling
passagiersairbag
Passagiersdetectiesensor
Passagiersdetectiemodule (indien
aanwezig)
Actieve motorkapsensoren
Actieve motorkapmodules
Waarschuwingslampje actieve
motorkap
De diagnosemodule bewaakt continu
de gereedheid van het systeem. Dit
begint bij inschakeling van het contact
en duurt voort zolang met het voertuig
wordt gereden.
114
VEILIGHEID
BELANGRIJK
164)Als de zekering opnieuw doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
165)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
166)Als een hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem,
remsysteem), motorsystemen (motor,
versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
167)Probeer de hoofdzekering en de trage
multiplex-zekering niet zelf te vervangen.
Laat dit door het Fiat Servicenetwerk
gebeuren. Het is gevaarlijk om deze
zekeringen zelf te vervangen aangezien er
hoge stroom door loopt. Een verkeerde
vervanging kan leiden tot een elektrische
schok of kortsluiting waardoor brand kan
ontstaan.
168)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen of het contact op OFF is
geplaatst en of alle andere
stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
gedeactiveerd.
BELANGRIJK
32)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.33)Als de motorruimte moet worden
schoongespoten, voorkom dan dat de
waterstraal rechtstreeks op de
zekeringenkast en de motoren van de
ruitenwissers in de motorruimte wordt
gericht.
BANDEN
REPARATIEKIT
(indien aanwezig)
169) 170) 171) 172) 173) 174) 175)
3)
OPBERGPLAATS
GEREEDSCHAP
Uw voertuig is niet uitgerust met een
reserveband, een krik en een
wielbeugel. Neem voor meer informatie
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
De gereedschappen zijn aangebracht
op de locaties aangeduid in fig. 127:
1: krikhendel;
2: sleepoog
Onder de achterklep is tevens de
bandenreparatiekit aangebracht.
12708020100-733-733
154
IN GEVAL VAN NOOD
Kinderzitje voor verschillende
stoelstanden...............92
Kinderzitjes installeren..........96
Klimaatregeling...............34
Koplamp- en
ruitensproeiervloeistof (peil
controleren)..............175
Koplampen.................26
Koplampsproeiers.............33
Krachtbegrenzer (spansysteem)....87
Lak (beschermen)............181
Lampjes en berichten...........56
Mistachterlichten.............28
Mistvoorlichten...............28
Motor....................187
Motorkap..................45
Motorkoelvloeistof (peil
controleren)..............174
Motorolie (niveau controleren).....174
Motorruimte................173
Multimedia.................200
Navigatie.................214
Niveaus controleren...........173
Noodprocedure klepje openen. . . .129
Noodstop signaleringssysteem. . . .137
Opbergplaats gereedschap.....154
Parkeerrem................117
Parkeersensorsysteem.........127
Parkeren..................116
Passagiersairbag.............102Passagiersdetectiesysteem......107
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........167
Portieren...................17
Posities versnellingspook.......119
Prestaties.................196
Radio 3”.................202
Radio 7”..................208
Rem- / koppelingvloeistof (peil
controleren)..............175
Richtingaanwijzers............29
Richtlijnen voor de behandeling
van het voertuig aan het einde
van de levensduur..........199
Rijbaanwisselsignalen..........29
Ruitensproeier...............33
Ruitenwissers................32
Ruitenwissers/sproeier voorruit.....32
SBA-systeem
(Gordelwaarschuwing)........86
Schakelindicator..............55
Slepen bij pech..............163
Slepen van het voertuig........162
Sleutels....................9
Sneeuwkettingen............179
Snelheidsbegrenzer...........126
Spiegels...................24
Standaard velgen en banden.....189Starten met een hulpaccu
(procedure)...............160
Starten met hulpaccu..........159
Startonderbrekingssysteem.......15
Stoelen....................20
Stoelen (handmatig verstelbaar)....20
Stoelen en stoffen bekleding
(reiniging)................183
Stopcontact................41
Stuurwiel...................23
Symbolen...................3
Tanken..................129
Tankprocedure..............129
TCS (Traction Control System,
tractieregelingssysteem).......73
Tips, bediening en algemene
informatie................201
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System, bewakingssysteem
bandenspanning)............77
Type kinderzitjes..............90
Uitschakeling
versnellingsvergrendeling
(automatische versnellingsbak). .120
Veiligheidsgordels............83
Veiligheidsgordels
(vastmaken/losmaken)........84
Velgen en banden............188
Vergrendelknop elektrische ruit.....41
Versnellingsvergrendeling
(automatische versnellingsbak) . .120
ALFABETISCH REGISTER