DASHBOARD
1 – Instelbare luchtventilatie zijkant; 2 – Bedieningshendel buitenverlichting; 3 – Instrumentenpaneel; 4 – Ruitenwisserhendel;
5 – Instelbare luchtventilatie midden; 6 – Knop alarmknipperlichten; 7 – Radio 3”/Radio 7”-systeem (indien aanwezig);
8 – Air Bag passagier; 9 – Instelbare luchtventilatie midden (passagierszijde); 10 – Klimaatregeling; 11 – Contactslot;
12 – Airbag bestuurder; 13 – Bedieningsknoppen (TPMS-systeem/DSC-systeem)
102010200-123-555
8
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Waarschuwingslampje Betekenis
WAARSCHUWINGSLAMPJE bandenspanningbewakingssysteem
Bij een storing in het bandenspanningsysteem knippert het lampje voor de bandenspanning
ongeveer 1 minuut als het contact wordt ingeschakeld (AAN) en ingeschakeld blijft. Neem zo
snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als het waarschuwingslampje brandt en
de pieptoon hoorbaar is (ongeveer 3 seconden), is de bandenspanning te laag in een of meer
banden. Inspecteer de banden en pas de gespecificeerde bandenspanning toe.
Verhoog de bandenspanning als de banden koud zijn. De bandenspanning varieert naar gelang
de temperatuur van de band. Breng daarom het voertuig 1 uur tot stilstand of rijd 1,6 km of
minder alvorens de bandenspanning aan te passen. Als warme banden aan koude inflatiedruk
worden blootgesteld, kan het waarschuwingslampje of de pieptoon worden ingeschakeld nadat
de banden afkoelen en de druk onder de specificatie valt. Een TPMS-waarschuwingslampje
voor een lage bandenspanning vanwege koude weersomstandigheden blijft branden, zelfs
indien de omgevingstemperatuur stijft. Het is in dit geval tevens nodig de bandenspanning aan
te passen. Als het TPMS-waarschuwingslampje gaat branden vanwege een daling in de
luchtdruk, moet u ervoor zorgen dat de bandenspanning wordt gecontroleerd.
Naar verloop van tijd verliezen banden lucht op een natuurlijke manier. Het TPMS kan niet
aangeven of de banden op een natuurlijke manier te zacht zijn geworden of dat u een lekke
band heeft. Als echter slechts een van de vier banden een lage bandenspanning heeft, is dit een
indicatie voor een probleem; u moet iemand het voertuig langzaam voorruit laten rijden zodat u
de lege band kunt controleren op insnijdingen of metalen voorwerpen in de band of zijwand.
Plaats een paar druppels water op het ventiel om te controleren op belvorming, hetgeen een
slecht ventiel aangeeft. Lekken moeten worden opgelost; het is niet voldoende de band alleen
op te pompen, aangezien lekken gevaarlijk zijn. Breng uw voertuig naar een dealer van het Fiat
Servicenetwerk. Deze beschikt over de benodigde apparatuur om banden en TPMS-systemen
te herstellen en kan de beste vervangingsband voor uw voertuig bestellen.
63) 64)
63
63)Als het TPMS- waarschuwingslampje
brandt of knippert of als de pieptoon voor
de bandenspanning hoorbaar is, verlaagt u
onmiddellijk de snelheid van het voertuig en
vermijdt u noodmanoeuvres en
noodremmen. Als het
waarschuwingslampje brandt of knippert of
als de pieptoon voor de bandenspanning
hoorbaar is, dan is het gevaarlijk tegen
hoge snelheden met voertuig te rijden, of
noodmanoeuvres of noodstops uit te
voeren. De bestuurbaarheid van het
voertuig neemt af, waardoor een ongeval
kan worden veroorzaakt. Om te bepalen of
u een trage lek of lekke band heeft, rijdt u
naar een veilige plek waar u de conditie van
de band kunt controleren en kunt nagaan
of u voldoende lucht aanwezig is om verder
te reizen naar een plek waar de band kan
worden opgepompt en het systeem kan
worden gecontroleerd door een dealer van
het Fiat Servicenetwerk of een
bandenreparateur.
64)Negeer het TPMS-
waarschuwingslampje niet. Het negeren
van het TPMS-lampje is gevaarlijk, zelfs als
u weet waarom dit brandt. Laat het
probleem zo spoedig mogelijk verhelpen
voordat de situatie ernstiger wordt, en kan
leiden tot een kapotte band of gevaarlijk
ongeluk.
71
68)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
69)Vertrouw niet op het Traction Control
System (TSC) als vervanging voor een
veilige rijstijl. Het Traction Control System
(TSC) vormt geen compensatie voor
onveilig en roekeloos rijgedrag, te hoge
snelheden, bumperkleven (te dicht op een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.
70)Maak bij ijzel en/of sneeuwval gebruik
van winterbanden of sneeuwkettingen en
pas uw snelheid aan. Het is gevaarlijk om
zonder hulpmiddelen voor een goede grip
te rijden op gladde wegen. In dergelijke
omstandigheden volstaat Het Traction
Control System (TCS) niet om adequate
tractie te waarborgen en ongelukken te
voorkomen.
71)De capaciteiten van het TCS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
72)Vertrouw niet op de DSC als
vervanging voor een veilige rijstijl: de
Dynamic Stability Control (TSC) vormt geen
compensatie voor onveilig en roekeloos
rijgedrag, te hoge snelheden,
bumperkleven (te dicht op een ander
voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.73)Voor de goede werking van het
DSC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
74)De capaciteiten van het DCS-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
75)Neem altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motorkap is
geactiveerd. Als de motorkapontgrendeling
is aangetrokken nadat de actieve motorkap
is geactiveerd, komt de motorkap nog
verder omhoog. Als het voertuig wordt
bestuurd met de motorkap omhoog,
belemmert dit het zicht, hetgeen kan leiden
tot een ongeluk. Probeer bovendien de
motorkap niet omlaag te drukken. De
motorkap kan dan vervormen of letsel
veroorzaken omdat een geactiveerde
motorkap niet handmatig omlaag kan
worden gebracht. Als de motorkap is
geactiveerd, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk voordat u het voertuig
bestuurt; zorg ervoor dat de motorkap het
zicht niet belemmert en rij langzaam.AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
76) 77) 78)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van de
vier banden. Als de luchtdruk van een
of meer banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel
van het het TPMS-
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
Het systeem bewaakt de bandendruk
indirect met behulp van de gegevens
van de ABS-wielsnelheidsensoren.
Voor een goede werking van het
systeem moet dit worden geïnitialiseerd
met de aangegeven bandendruk
(waarde op het bandendruklabel). Zie
"Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning" in deze paragraaf.
Het waarschuwingslampje knippert als
het systeem een storing heeft.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Elke band, inclusief de
reserveband (indien aanwezig) moet
eenmaal per maand worden
77
gecontroleerd bij koud weer en worden
opgepompt tot de aanbevolen druk
door de fabrikant van het voertuig zoals
vermeld op het voertuigplakkaat of het
bandendruklabel (als uw voertuig
banden heeft met een ander formaat
dan wordt aangegeven op het plakkaat
of het label, dan moet u de juiste
bandendruk voor deze banden
achterhalen).
BELANGRIJK Als extra
veiligheidsfunctie is uw voertuig
uitgerust met een TPMS-systeem met
een verklikkerlampje voor een lage
bandendruk als één of meerdere
banden aanzienlijk leeg zijn. U moet bij
het branden van dit verklikkerlampje uw
voertuig stoppen en uw banden zo snel
mogelijk controleren en oppompen tot
de juiste druk. Als u doorrijdt met platte
banden kunnen de banden oververhit
raken en kan dit leiden tot
bandproblemen. Een lage
bandenspanning vermindert tevens een
efficiënt brandstofgebruik en de
levensduur van het bandenprofiel; dit
kan van invloed zijn op de
wendbaarheid en het remgedrag van
het voertuig.
BELANGRIJK Houd in acht dat het
TPMS geen vervanging is voor goed
onderhoud van de banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurderom een juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs indien een lage
bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt waarbij het TPMS-
verklikkerlampje voor lage
bandenspanning gaat branden. Uw
voertuig is tevens uitgerust met een
TPMS-storingslampje om aan te geven
wanneer het systeem niet goed
functioneert.
BELANGRIJK Het TPMS-
storingslampje wordt gecombineerd
met het verklikkerlampje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem
eens storing detecteert, knippert het
verklikkerlampje ongeveer een minuut
waarna het blijft branden. Deze reeks
wordt elke keer dat het voertuig wordt
gestart, herhaald zolang de storing
bestaat. Als het storingslampje brandt,
kan het zijn dat het systeem niet in
staat is een lage bandenspanning te
detecteren of te signaleren.
TPMS-storingen kunnen om
verschillende redenen optreden, onder
andere door de installatie of vervanging
van andere banden of wielen van het
voertuig waardoor het TPMS niet
correct functioneert. Controleer altijd
het TPMS-verklikkerlampje nadat één of
meerdere banden of wielen zijn
vervangen om ervoor te zorgen dat de
vervangen of nieuwe banden en wielener niet toe leiden dat het TPMS niet
correct functioneert.
BELANGRIJK Om foutieve aflezingen te
voorkomen, voert het systeem een test
uit alvorens een probleem aan te geven.
Dit heeft als resultaat dat het snel
leeglopen van een band of een
klapband niet meteen wordt
geregistreerd.
Aangezien dit systeem kleine
wijzigingen in de conditie van de
banden detecteert, kan de timing van
de waarschuwing in de volgende
gevallen sneller of langzamer zijn:
het formaat, de fabrikant of het type
banden wijkt af van de specificatie;
het formaat, de fabrikant of het type
van één band wijkt af van de andere
banden, of de mate van bandslijtage
verschilt aanzienlijk onderling;
er wordt gebruik gemaakt van een
runflat-band (indien aanwezig),
spijkerband, winterband of
sneeuwkettingen;
er wordt een reserveband gebruikt
(het TPMS-waarschuwingslampje kan
gaan knipperen en vervolgens blijven
branden);
een band is gerepareerd met de
reparatiekit van de reserveband;
de bandendruk is aanzienlijk hoger
dan de aangeven druk, of de
bandendruk wordt om de een of andere
78
VEILIGHEID
reden lager, zoals een bij een klapband
tijdens het rijden;
de snelheid van het voertuig is
ongeveer 15 km/u (ook als het voertuig
is gestopt) of de rijperiode is korter dan
5 minuten;
het voertuig rijdt over een zeer zware
weg of een gladde weg met ijsvorming;
veel stuurmanoeuvres en snel gas
geven/remmen wordt herhaald, zoals bij
een agressieve rijstijl op een bochtige
weg;
de belasting van een voertuig rust op
één band, zoals bij zware bagage aan
een kant van het voertuig;
de systeeminitialisatie is niet
uitgevoerd met de aangegeven
bandendruk.
Systeemfoutactivatie
Als het TPMS-waarschuwingslampje
knippert, kan er sprake zijn van een
systeemstoring. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Een systeemfoutactivatie kan in de
volgende gevallen optreden:
als zich in de buurt van het voertuig
apparatuur bevindt dat gebruikmaakt
van dezelfde radiofrequentie als van de
bandendruksensoren;
als zich in de buurt van het midden
van het dashboard een metalen
apparaat of niet-authentiek
navigatiesysteem bevindt dat deradiosignalen van de bandendruksensor
naar de ontvangstunit kan blokkeren;
als de volgende apparatuur in het
voertuig wordt gebruikt en
radio-interferentie veroorzaakt in de
ontvangstunit;
een digitaal apparaat zoals een pc;
een stoomomzetter zoals een
DC-AC-omvormer;
bij veel sneeuw of ijs op het voertuig,
met name rond de wielen;
als de batterijen van de
bandendruksensor leeg zijn;
als er een wiel zonder
bandendruksensor wordt gebruikt;
als er banden worden gebruikt die
zijn verstevigd met staaldraad in de
zijwanden;
als er sneeuwkettingen worden
gebruikt.
Banden en wielen
BELANGRIJK Pas bij het inspecteren of
aanpassen van de bandenspanning
geen overmatige kracht toe op het
kerngedeelte van de van de wielunit.
Het kerngedeelte kan beschadigd
raken.
Banden en wielen verwisselen
De volgende procedure stelt het TPMS
in staat een unieke ID-signaalcode van
een bandendruksensor te herkennen
wanneer banden of wielen wordenverwisseld, zoals het verwisselen van
en naar winterbanden.
BELANGRIJK Elke bandendruksensor
beschikt over een unieke
ID-signaalcode. De signaalcode moet
bij het TPMS worden geregistreerd
alvorens deze werkt. De eenvoudigste
manier om dit te doen is uw band en
registratie van de ID-signaalcode te
laten uitvoeren via een dealer van het
Fiat Servicenetwerk.
Banden verwisselen bij het Fiat
Servicenetwerk: Als uw banden
worden verwisseld door een dealer van
het Fiat Servicenetwerk, wordt de
registratie van de ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor aldaar
uitgevoerd.
Banden verwisselen door uzelf: Als
u of iemand anders de banden
verwisselt, kunnen de volgende
stappen worden uitgevoerd voor de
registratie van de ID-signaalcode voor
het TPMS:
schakel nadat de banden zijn
verwisseld, het contact in (AAN), en
schakel het vervolgens naar ACC of
UIT;
wacht ongeveer 15 minuten;
bestuur het voertuig na ongeveer
15 minuten met een snelheid van
minimaal 25 km/u gedurende
10 minuten; de ID-signaalcode van de
79
bandendruksensor wordt automatisch
geregistreerd.
BELANGRIJK Als het voertuig binnen
15 minuten nadat de banden zijn
verwisseld, wordt bestuurd, dan
knippert het waarschuwingslampje
omdat de ID-signaalcode van de
sensor nog niet is geregistreerd. Als dit
gebeurt, parkeert u het voertuig
ongeveer 15 minuten waarna de
ID-signaalcode van de sensor wordt
geregistreerd als u 10 minuten hebt
gereden.
Banden en wielen vervangen
BELANGRIJK Laat banden of wielen of
beide vervangen/repareren bij een
dealer van het Fiat Servicenetwerk,
anders kunnen de
bandenspanningsensoren beschadigd
raken.
BELANGRIJK De wielen van uw
voertuig zijn specifiek ontworpen voor
de installatie van bandendruksensoren.
Gebruik alleen authentieke wielen
anders is het wellicht niet mogelijk de
bandenspanningsensoren te installeren.
Zorg ervoor dat er
bandenspanningsensoren worden
geïnstalleerd als uw banden of wielen
worden vervangen.Als een band of wiel, of beiden, worden
vervangen, is installatie van de volgende
typen bandenspanningsensoren
mogelijk:
de bandenspanningsensor van het
oude wiel wordt verwijderd en op het
nieuwe wiel geïnstalleerd;
dezelfde bandenspanningsensor
wordt gebruikt voor hetzelfde wiel.
Alleen de band wordt vervangen;
een nieuwe bandenspanningsensor
wordt geïnstalleerd op het nieuwe wiel.
BELANGRIJK De ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor moet
worden geregistreerd als er een nieuwe
bandenspanningsensor wordt gekocht.
Raadpleeg een dealer van het
Fiat-servicenetwerk voor de aankoop
van een bandenspanningsensor en de
registratie van de ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor.
BELANGRIJK Als een eerder
verwijderde bandenspanningsensor
opnieuw wordt aangebracht op een
wiel, vervang dan de dichtingsring
(verzegeling tussen de klep/sensor en
het wiel) door de
bandenspanningsensor.
Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning
(versies met normale banden)
In de volgende gevallen moet een
systeeminitialisatie worden uitgevoerd
voor een goede werking van het
systeem:
de bandendruk is aangepast;
er is bandenrotatie uitgevoerd;
er is een band of wiel vervangen;
de accu is vervangen of leeg
gelopen;
het TPMS-waarschuwingslampje
brandt.
Initialisatiemethode
Ga als volgt te werk:
parkeer de auto op een veilige plek
en schakel de parkeerrem goed in;
laat de banden afkoelen en stel de
bandendruk van de vier (4) banden in
op de druk die staat aangegeven op
het bandendruklabel in het frame van
het portier aan bestuurderskant (deur
open);
schakel het contact in (AAN);
terwijl het voertuig is geparkeerd,
houdt u de TPMS-schakelaar
fig. 60 ingedrukt en controleert u of het
TPMS-waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel tweemaal knippert
en of een pieptoon eenmaal hoorbaar
is.
80
VEILIGHEID
BELANGRIJK Als de systeeminitialisatie
wordt uitgevoerd zonder dat de
bandendruk wordt aangepast, kan het
systeem de normale bandendruk niet
detecteren en gaat het TPMS-
waarschuwingslampje mogelijk niet
branden als de bandendruk laag is, of
het lampje gaat branden terwijl de
bandendruk goed is.
BELANGRIJK Pas de bandendruk bij
alle vier banden aan en initialiseer het
systeem als het TPMS-
waarschuwingslampje brandt. Als het
waarschuwingslampje om een andere
reden dan een platte band gaat
branden, dan is de bandendruk van de
vier banden mogelijk op een natuurlijke
manier lager geworden.BELANGRIJK De systeeminitialisatie
wordt niet uitgevoerd als de schakelaar
wordt ingedrukt terwijl het voertuig in
beweging is.
HLA-FUNCTIE (Hill
Launch Assist,
hellingondersteuning)
Hill Launch Assist (HLA) is een functie
die de bestuurder assisteert bij
optrekken op een helling. Als de
bestuurder het rempedaal loslaat en het
gaspedaal indrukt op een helling,
voorkomt deze functie dat het voertuig
naar achter rolt. De remkracht wordt
automatisch gehandhaafd nadat het
rempedaal wordt losgelaten op een
helling.
Voor voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak
werkt Hill Launch Assist op een
neerwaartse helling als de
versnellingspook in de achteruit (R)
staat, en op een opwaartse helling als
de versnellingspook in een andere
stand behalve achteruit (R) staat.
Voor voertuigen met een
automatische versnellingsbakwerkt
Hill Launch Assist op een neerwaartse
helling als de selectiehendel in de
achteruit (R) staat, en op een
opwaartse helling als de selectiehendel
in de vooruit staat.
BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet op een lichte helling. Bovendien
verandert de mate van de helling
waarbij het systeem werkt naar gelang
de belasting van het voertuig.
BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet als de parkeerrem is ingeschakeld,
als het voertuig niet volledig tot stilstand
is gekomen of als het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
BELANGRIJK Als Hill Launch Assist in
werking is, kan de parkeerrem stijf
aanvoelen en vibreren. Dit is geen
aanduiding van een storing.
BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet als het indicatielampje TCS/DSC
brandt. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Hill Launch Assist (HLA)
schakelt niet uit, zelfs niet als de
schakelaar DSC UIT wordt ingedrukt
om de TCS/DSC uit te schakelen.
BELANGRIJK Bij voertuigen met een
automatische versnellingsbak werkt Hill
Launch Assist echter niet tijdens een
stationaire stop; de rolpreventiefunctie
van het voertuig werkt om te
voorkomen dat het voertuig gaat rollen.
6005120101-12A-321
81