68)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
69)Vertrouw niet op het Traction Control
System (TSC) als vervanging voor een
veilige rijstijl. Het Traction Control System
(TSC) vormt geen compensatie voor
onveilig en roekeloos rijgedrag, te hoge
snelheden, bumperkleven (te dicht op een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.
70)Maak bij ijzel en/of sneeuwval gebruik
van winterbanden of sneeuwkettingen en
pas uw snelheid aan. Het is gevaarlijk om
zonder hulpmiddelen voor een goede grip
te rijden op gladde wegen. In dergelijke
omstandigheden volstaat Het Traction
Control System (TCS) niet om adequate
tractie te waarborgen en ongelukken te
voorkomen.
71)De capaciteiten van het TCS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
72)Vertrouw niet op de DSC als
vervanging voor een veilige rijstijl: de
Dynamic Stability Control (TSC) vormt geen
compensatie voor onveilig en roekeloos
rijgedrag, te hoge snelheden,
bumperkleven (te dicht op een ander
voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.73)Voor de goede werking van het
DSC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
74)De capaciteiten van het DCS-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
75)Neem altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motorkap is
geactiveerd. Als de motorkapontgrendeling
is aangetrokken nadat de actieve motorkap
is geactiveerd, komt de motorkap nog
verder omhoog. Als het voertuig wordt
bestuurd met de motorkap omhoog,
belemmert dit het zicht, hetgeen kan leiden
tot een ongeluk. Probeer bovendien de
motorkap niet omlaag te drukken. De
motorkap kan dan vervormen of letsel
veroorzaken omdat een geactiveerde
motorkap niet handmatig omlaag kan
worden gebracht. Als de motorkap is
geactiveerd, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk voordat u het voertuig
bestuurt; zorg ervoor dat de motorkap het
zicht niet belemmert en rij langzaam.AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
76) 77) 78)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van de
vier banden. Als de luchtdruk van een
of meer banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel
van het het TPMS-
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
Het systeem bewaakt de bandendruk
indirect met behulp van de gegevens
van de ABS-wielsnelheidsensoren.
Voor een goede werking van het
systeem moet dit worden geïnitialiseerd
met de aangegeven bandendruk
(waarde op het bandendruklabel). Zie
"Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning" in deze paragraaf.
Het waarschuwingslampje knippert als
het systeem een storing heeft.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Elke band, inclusief de
reserveband (indien aanwezig) moet
eenmaal per maand worden
77
reden lager, zoals een bij een klapband
tijdens het rijden;
de snelheid van het voertuig is
ongeveer 15 km/u (ook als het voertuig
is gestopt) of de rijperiode is korter dan
5 minuten;
het voertuig rijdt over een zeer zware
weg of een gladde weg met ijsvorming;
veel stuurmanoeuvres en snel gas
geven/remmen wordt herhaald, zoals bij
een agressieve rijstijl op een bochtige
weg;
de belasting van een voertuig rust op
één band, zoals bij zware bagage aan
een kant van het voertuig;
de systeeminitialisatie is niet
uitgevoerd met de aangegeven
bandendruk.
Systeemfoutactivatie
Als het TPMS-waarschuwingslampje
knippert, kan er sprake zijn van een
systeemstoring. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Een systeemfoutactivatie kan in de
volgende gevallen optreden:
als zich in de buurt van het voertuig
apparatuur bevindt dat gebruikmaakt
van dezelfde radiofrequentie als van de
bandendruksensoren;
als zich in de buurt van het midden
van het dashboard een metalen
apparaat of niet-authentiek
navigatiesysteem bevindt dat deradiosignalen van de bandendruksensor
naar de ontvangstunit kan blokkeren;
als de volgende apparatuur in het
voertuig wordt gebruikt en
radio-interferentie veroorzaakt in de
ontvangstunit;
een digitaal apparaat zoals een pc;
een stoomomzetter zoals een
DC-AC-omvormer;
bij veel sneeuw of ijs op het voertuig,
met name rond de wielen;
als de batterijen van de
bandendruksensor leeg zijn;
als er een wiel zonder
bandendruksensor wordt gebruikt;
als er banden worden gebruikt die
zijn verstevigd met staaldraad in de
zijwanden;
als er sneeuwkettingen worden
gebruikt.
Banden en wielen
BELANGRIJK Pas bij het inspecteren of
aanpassen van de bandenspanning
geen overmatige kracht toe op het
kerngedeelte van de van de wielunit.
Het kerngedeelte kan beschadigd
raken.
Banden en wielen verwisselen
De volgende procedure stelt het TPMS
in staat een unieke ID-signaalcode van
een bandendruksensor te herkennen
wanneer banden of wielen wordenverwisseld, zoals het verwisselen van
en naar winterbanden.
BELANGRIJK Elke bandendruksensor
beschikt over een unieke
ID-signaalcode. De signaalcode moet
bij het TPMS worden geregistreerd
alvorens deze werkt. De eenvoudigste
manier om dit te doen is uw band en
registratie van de ID-signaalcode te
laten uitvoeren via een dealer van het
Fiat Servicenetwerk.
Banden verwisselen bij het Fiat
Servicenetwerk: Als uw banden
worden verwisseld door een dealer van
het Fiat Servicenetwerk, wordt de
registratie van de ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor aldaar
uitgevoerd.
Banden verwisselen door uzelf: Als
u of iemand anders de banden
verwisselt, kunnen de volgende
stappen worden uitgevoerd voor de
registratie van de ID-signaalcode voor
het TPMS:
schakel nadat de banden zijn
verwisseld, het contact in (AAN), en
schakel het vervolgens naar ACC of
UIT;
wacht ongeveer 15 minuten;
bestuur het voertuig na ongeveer
15 minuten met een snelheid van
minimaal 25 km/u gedurende
10 minuten; de ID-signaalcode van de
79
bandendruksensor wordt automatisch
geregistreerd.
BELANGRIJK Als het voertuig binnen
15 minuten nadat de banden zijn
verwisseld, wordt bestuurd, dan
knippert het waarschuwingslampje
omdat de ID-signaalcode van de
sensor nog niet is geregistreerd. Als dit
gebeurt, parkeert u het voertuig
ongeveer 15 minuten waarna de
ID-signaalcode van de sensor wordt
geregistreerd als u 10 minuten hebt
gereden.
Banden en wielen vervangen
BELANGRIJK Laat banden of wielen of
beide vervangen/repareren bij een
dealer van het Fiat Servicenetwerk,
anders kunnen de
bandenspanningsensoren beschadigd
raken.
BELANGRIJK De wielen van uw
voertuig zijn specifiek ontworpen voor
de installatie van bandendruksensoren.
Gebruik alleen authentieke wielen
anders is het wellicht niet mogelijk de
bandenspanningsensoren te installeren.
Zorg ervoor dat er
bandenspanningsensoren worden
geïnstalleerd als uw banden of wielen
worden vervangen.Als een band of wiel, of beiden, worden
vervangen, is installatie van de volgende
typen bandenspanningsensoren
mogelijk:
de bandenspanningsensor van het
oude wiel wordt verwijderd en op het
nieuwe wiel geïnstalleerd;
dezelfde bandenspanningsensor
wordt gebruikt voor hetzelfde wiel.
Alleen de band wordt vervangen;
een nieuwe bandenspanningsensor
wordt geïnstalleerd op het nieuwe wiel.
BELANGRIJK De ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor moet
worden geregistreerd als er een nieuwe
bandenspanningsensor wordt gekocht.
Raadpleeg een dealer van het
Fiat-servicenetwerk voor de aankoop
van een bandenspanningsensor en de
registratie van de ID-signaalcode van
de bandenspanningsensor.
BELANGRIJK Als een eerder
verwijderde bandenspanningsensor
opnieuw wordt aangebracht op een
wiel, vervang dan de dichtingsring
(verzegeling tussen de klep/sensor en
het wiel) door de
bandenspanningsensor.
Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning
(versies met normale banden)
In de volgende gevallen moet een
systeeminitialisatie worden uitgevoerd
voor een goede werking van het
systeem:
de bandendruk is aangepast;
er is bandenrotatie uitgevoerd;
er is een band of wiel vervangen;
de accu is vervangen of leeg
gelopen;
het TPMS-waarschuwingslampje
brandt.
Initialisatiemethode
Ga als volgt te werk:
parkeer de auto op een veilige plek
en schakel de parkeerrem goed in;
laat de banden afkoelen en stel de
bandendruk van de vier (4) banden in
op de druk die staat aangegeven op
het bandendruklabel in het frame van
het portier aan bestuurderskant (deur
open);
schakel het contact in (AAN);
terwijl het voertuig is geparkeerd,
houdt u de TPMS-schakelaar
fig. 60 ingedrukt en controleert u of het
TPMS-waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel tweemaal knippert
en of een pieptoon eenmaal hoorbaar
is.
80
VEILIGHEID
Bovendien is het spansysteem voor de
passagier, net als de front- en zijairbag,
ontworpen om alleen te activeren als de
classificatiesensor voor inzittenden een
passagier op de passagiersstoel
detecteert. Zie voor meer informatie
"Classificatiesensor voor inzittenden".
BELANGRIJK Het spansysteem werkt
mogelijk niet; dit is afhankelijk van het
type botsing. Raadpleeg voor meer
informatie de paragraaf
"Activeringscriteria SRS airbag".
BELANGRIJK Er komt een kleine
hoeveelheid rook (niet-giftig gas) vrij als
de airbags en spanners worden
geactiveerd. Dit duidt niet op brand.
Het gas heeft gewoonlijk geen effect op
inzittenden; mensen met een gevoelige
huid kunnen echter een lichte
huidirritatie ervaren. Als rook van de
airbags of het spansysteem op de huid
of in de ogen terechtkomt, was dit dan
zo snel mogelijk weg.
KRACHTBEGRENZER
Het krachtbegrenzingssysteem geeft de
gordel op een gecontroleerde manier
vrij om de kracht van de gordel op de
borsttreek van de inzittende te verlagen.
Hoewel de grootste belasting op de
veiligheidsgordel optreedt bij frontale
botsingen beschikt de krachtbegrenzer
over een automatische mechanischefunctie die in elke ongeluksmodus kan
activeren bij voldoende beweging van
de inzittende.
Zelfs als de spanners niet zijn
geactiveerd, moet de
krachtbegrenzingsfunctie door een
dealer van het Fiat Servicenetwerk
worden gecontroleerd.
BELANGRIJK
88)Draag de veiligheidsgordels zoals
wordt aanbevolen in het
instructiehandboek. Het levert gevaarlijke
situaties op als de veiligheidsgordel van de
bestuurder en passagiers incorrect wordt
gedragen. Zonder juiste plaatsing bieden
de spanner en het
krachtbegrenzingssyteem onvoldoende
bescherming bij een ongeluk en kan ernstig
letsel optreden. Zie voor meer informatie
over het dragen van gordels onder "De
veiligheidsgordels vastmaken".
89)Laat uw veiligheidsgordels onmiddellijk
vervangen als de gordelspanner of
krachtbegrenzer is verbruikt. Raadpleeg
hiervoor altijd een expert: neem
onmiddellijk na een botsing contact op met
het een dealer van het Fiat Servicenetwerk
voor inspectie van de
veiliigheidsgordelspanners en airbags. Net
als de airbags kunnen de gordelspanners
en krachtbegrenzers slechts eenmaal
functioneren en moeten deze na een
botsing waarbij ze zijn geactiveerd, worden
vervangen. Als de gordelspanners en
krachtbegrenzers niet worden vervangen,
verhoogt het risico op letsel bij een botsing.90)Wijzig niets aan de onderdelen of
bedrading en gebruik geen elektronische
testapparatuur voor het
gordelspansysteem. Het wijzigen van
onderdelen of de bedrading van het
gordelspansysteem en het gebruik van
elektronische testapparatuur is gevaarlijk. U
kunt het systeem ongewild activeren of
onbruikbaar maken zodat het tijdens een
ongeluk niet wordt geactiveerd. De
inzittenden kunnen ernstig letsel oplopen.
91)Verwerk het gordelspansysteem op de
juiste wijze als afval. Onjuiste
afvalverwerking van het
gordelspansysteem of een voertuig met
niet gedeactiveerde gordelspanners is
gevaarlijk. Tenzij alle veiligheidsprocedures
in acht worden genomen, kan dit leiden tot
letsel. Neem contact op met een dealer
van het Fiat Servicenetwerk voor het veilig
tot afval verwerken van het
gordelspansysteem of een voertuig met
een gordelspansysteem.
87
VOORZORGSMAAT
REGELEN BIJ
KINDERZITJES
92) 69) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101) 102)
FCA raadt ten zeerste aan de
kinderzitjes te gebruiken voor kinderen
die hierin passen.
FCA beveelt het gebruik aan van een
authentiek kinderzitje of een zitje dat in
overeenstemming is met de UNECE 44
(*)-voorschriften. Neem contact op met
een dealer van het Fiat Servicenetwerk
als u een authentiek FCA-kinderzitje wilt
aanschaffen.
Controleer de landelijke en plaatselijke
wetgeving voor specifieke vereisten
betreffende de veiligheid van kinderen
die in uw auto worden vervoerd.
(*) UNECE staat voor Europese
economische commissie van de
Verenigde Naties.
Kies bij het aanschaffen van een
kinderzitje een zitje dat geschikt is voor
de leeftijd en de lengte van het kind,
volg de wetgeving en de instructies die
bij het kinderzitje worden geleverd.
Een kind dat te groot is geworden voor
een kinderzitje moet worden vervoerd
met veiligheidsgordels over schoot en
schouder. Als de gordel irriteert bij de
nek of het gezicht, verplaats het kind
dan meer naar het midden van de auto.Een kinderzitje dat in de rijrichting wordt
gemonteerd, magNOOITop de
passagiersstoel worden gebruikt als de
airbag is ingeschakeld. In het geval van
een botsing kan een geactiveerde
airbag dodelijk letsel veroorzaken bij het
vervoerde kind.
Om het risico op letsel door een
geactiveerde airbag bij de
passagiersstoel te verkleinen, werkt het
classificatiesysteem voor inzittenden als
onderdeel van een aanvullend
veiligheidssysteem.
Het systeem deactiveert de front- en
zijairbags van de passagiersstoel en het
gordelspansysteem als het
deactivatielampje UIT van de airbag van
de passagier brandt.
Als een baby of klein kind zich op de
passagiersstoel bevindt, schakelt het
systeem de front- en zijairbags en het
gordelspansysteem uit. Let er dus op
dat het deactivatielampje UIT van de
airbag van de passagier brandt.
Raadpleeg voor meer informatie
"Classificatiesensor voor inzittenden" in
de paragraaf "Frontairbags".
BELANGRIJK Een veiligheidsgordel of
kinderzitje kan bij warm weer zeer
warm worden in een afgesloten
voertuig. Controleer het zitje en de
gordel alvorens u of uw kind de items
aanraakt om brandwonden te
voorkomen.
OPMERKING Uw voertuig is uitgerust
met ISOFIX-bevestigingen voor
ISOFIX-kinderzitjes. Zie de paragraaf
“ISOFIX-bevestiging gebruiken” in dit
hoofdstuk wanneer u een zitje daarmee
vastmaakt.
88
VEILIGHEID
93)Volg de instructies van de fabrikant en
zorg ervoor dat de riemen in het zitje zijn
bevestigd. Het is gevaarlijk als de riemen
van het kinderzitje niet zijn bevestigd. Bij
een noodstop of een botsing kan het zitje
verplaatsen en ernstig letsel of het
overlijden van kinderen of andere
passagiers veroorzaken. Zorg ervoor dat
het kinderzitje correct is bevestigd volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje. Als het zitje niet in gebruik is,
verwijder het dan uit de auto, bevestig het
met de veiligheidsgordel of vergrendel het
met BEIDE ISOFIX-bevestigingen en
bevestig de bijbehorende hoofdsteunriem.
94)Bevestig een kind altijd correct in een
kinderzitje. Het is zeer gevaarlijk om een
kind in uw armen te houden terwijl de auto
rijdt. Het maakt niet uit hoe sterk iemand is;
bij een noodstop of een botsing is niemand
in staat een kind vast te houden en dit kan
leiden tot ernstig letsel of overlijden van het
kind of andere passagiers. Zelfs bij een
licht ongeluk kan het kind worden
blootgesteld aan de kracht van de airbag
dat kan leiden tot ernstig letsel of overlijden
van het kind, of het kind wordt met kracht
tegen een volwassene geduwd, hetgeen
letsel van zowel het kind als de volwassene
kan veroorzaken.95)Zorg er altijd voor dat het
deactivatielampje UIT van de airbag van de
passagier brandt bij gebruik van een
kinderzitje. Het is zeer gevaarlijk om een
kind in een kinderzitje te plaatsen dat is
geïnstalleerd op de passagiersstoel als het
deactivatielampje UIT van de airbag niet
brandt. Bij een ongeluk kan de airbag
worden geactiveerd en leiden tot ernstig
letsel of zelfs overlijden van het kind in het
kinderzitje. Zorg er altijd voor dat het
deactivatielampje UIT van de airbag van de
passagiersstoel brandt.
96)Zeer gevaarlijk! Zet nooit een naar
achteren gericht kinderzitje op de
passagiersstoel met een airbag die kan
worden geactiveerd: Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen. Voertuigen met een
passagiersairbag zijn voorzien van een
waarschuwingslabel zoals hieronder is
getoond. Dit waarschuwingslabel wordt in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften aangebracht.
97)Zelfs bij een licht ongeluk kan een
kinderzitje worden geraakt door een
opgeblazen airbag en met kracht naar
achteren worden geduwd, hetgeen kan
leiden tot ernstig letsel of overlijden van het
kind. Als uw voertuig is uitgerust met een
passagiersdetectiesysteem, zorg er dan
altijd voor dat het deactivatielampje UIT van
de airbag van de passagier brandt als er
een kinderzitje tegen de rijrichting op de
passagiersstoel wordt geïnstalleerd.98)Verplaats de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achter voordat u een
kinderzitje op de passagiersstoel installeert.
Sommige kinderzitjes kunnen niet met de
passagiersstoel in de achterste stand
worden geïnstalleerd. Bij een botsing kan
de kracht van een geactiveerde airbag
leiden tot ernstig letsel of overlijden van het
kind. Zorg er voor dat het deactivatielampje
UIT van de airbag van de passagiersstoel
brandt.
99)Onder bepaalde omstandigheden is
het gevaarlijk om een kinderzitje te
installeren op de passagiersstoel. Uw
voertuig is uitgerust met een
classificatiesensor voor inzittenden. Zelfs
met een classificatiesensor voor inzittenden
wordt onder de volgende omstandigheden
bij gebruik van de passagiersstoel met een
kind in een kinderzitje het gevaar van een
airbag die wordt geactiveerd verhoogd; dit
kan leiden tot ernstig letsel of overlijden van
het kind. Het deactivatielampje UIT van de
airbag van de passagier brandt niet
wanneer een kind in het kinderzitje wordt
gezet / Bagage of andere voorwerpen
worden op de stoel gelegd terwijl het kind
in het kinderzitje zit / De stoel is gewassen /
Er is vloeistof gemorst op de stoel / De
passagiersstoel is naar achteren
verschoven en drukt tegen bagage of
andere voorwerpen / Bagage of andere
voorwerpen worden tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel
geplaatst / Er is een elektrisch apparaat op
de passagiersstoel gelegd / Er is een extra
elektrisch apparaat, zoals stoelverwarming,
op de passagiersstoel gemonteerd.
98
VEILIGHEID
ONDERDELEN AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS)
1Opblaassystemen en airbags voor bestuurders en passagiers
2Botsingsensoren en diagnostische module (SAS-unit)
3Gordelspanners
4Frontairbagsensoren
5Botsingsensoren zijkant
6Waarschuwingslampje airbag/gordelspansysteem
7Opblaassystemen en airbags zijkant
8Indicatielampje uitschakeling passagiersairbag
9Passagiersdetectiesensor
10Passagiersdetectiemodule
7503040300-121-002
101
WERKING VAN DE
SRS-AIRBAGS
115) 116) 117) 118) 119) 120) 121) 122) 123) 124) 125) 128)
129) 22)
Uw voertuig is uitgerust met de
volgende typen SRS-airbags.
SRS-airbags zijn ontworpen om samen
met de veiligheidsgordels letsel tijdens
een ongeval te beperken. Ze bieden de
inzittenden bescherming in aanvulling
op de beveiligende functie van de
veiligheidsgordels. Zorg er altijd voor
dat u de veiligheidsgordels op de juiste
manier draagt.
Gordelspanners
De spanners van de veiligheidsgordels
zijn ontworpen voor activatie bij matige
of ernstige frontale, of bijna frontale
botsingen. Bovendien werkt de spanner
bij een zij-aanrijding aan de zijde waar
de botsing optreedt. De spanners
werken verschillend naar gelang the
type airbag dat is geïnstalleerd. Zie voor
bijzonderheden over de werking van de
gordelspanners "Activeringscriteria
SRS-airbag".
Bestuurdersairbag
De frontairbag aan de bestuurderszijde
bevindt zich in het stuurwiel fig. 76.Wanneer de botsingsensor van de
airbag een frontale botsing met een
kracht die groter dan middelmatig is
waarneemt, zal de bestuurdersairbag
snel opblazen om voornamelijk letsel
aan het hoofd of de borst van de
passagier, veroorzaakt door het stoten
tegen het stuurwiel, te voorkomen.
Raadpleeg de "Activeringscriteria SRS
airbag" in dit hoofdstuk voor meer
informatie over het opblazen van de
airbag.
Passagiersairbag
(Eentraps)
De passagiersairbag is in het
dashboard van de passagier
aangebracht fig. 77.Het opblaasmechanisme van de
passagiersairbag is hetzelfde als dat
van de bestuurdersairbag dat hierboven
is beschreven. Raadpleeg de
"Activeringscriteria SRS airbag" in dit
hoofdstuk voor meer informatie over het
opblazen van de airbag.
De passagiersairbag is bovendien zo
ontworpen dat deze uitsluitend
opblaast wanneer het
passagiersdetectiesysteem waarneemt
dat een passagier op de
passagiersstoel zit. Raadpleeg de
"Activeringscriteria SRS airbag" in dit
hoofdstuk voor meer informatie over het
opblazen van de airbag.
Zijairbags
De zijairbags zijn in de buitenzijden van
de rugleuningen gemonteerd fig. 78.
Het systeem blaast de zijairbag
uitsluitend op aan de zijde waar het
7606010203-126-1237706010204-126-123
102
VEILIGHEID