
117
Handbediening
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De overige functies blijven
automatisch geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het
symbool "AUTO".
Uitschakelen van het
systeem
F Druk op deze toets tot het
symbool van de propeller is
verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in – Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
F
D
ruk op deze toets om het
systeem weer in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
F
D
uw de toets omlaag
om de waarde te
verlagen of omhoog om
de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor een
o ptimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen; een waarde tussen 18
en 24 is
gebruikelijk.
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3
te laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil. Om het interieur maximaal te koelen of te
ver warmen is het mogelijk de minimale
waarde 14
of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
Functie "Mono"
F Duw de toets omlaag tot LO
wordt weergegeven
of omhoog
tot HI wordt
weergegeven.
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone). F
D
ruk op deze toets om de
functie in of uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt als
de functie is ingeschakeld.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een passagier de temperatuurregeling aan
passagierszijde bedient.
3
Ergonomie en comfort

144
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC) en antispinregeling (ASR)
Activering
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van het lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...)
kan het nuttig zijn het DSC- en ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen. Druk op deze knop.
Of Draai de knop in deze stand.
Als het verklikkerlampje van de knop gaat
branden, grijpen het DSC- en ASR-systeem
niet meer in op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h.
Maar bij snelheden tot 50
km/h kunt u de
systemen handmatig opnieuw inschakelen. Druk op deze knop.
Of Draai de rolknop in deze stand.
Het lampje van de knop gaat uit.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op het
display, is er sprake van een storing
in deze systemen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Veiligheid

158
F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
F
D
raai deze in de stand OFF.
F
H
oud de schakelaar in deze stand en ver wijder de
sleutel.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in
het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Anders kan het kind ernstig of fataal
gewond raken bij het afgaan van de
airbag.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van de voorpassagier te
garanderen.
Bij het aanzetten van het
contact gaat dit lampje in het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels gedurende
ongeveer één minuut branden om
aan te geven dat de airbag vóór aan
passagierszijde is ingeschakeld.
Uitschakelen
Veiligheid

185
F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de stand N
en houd vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F Druk op de knop "START/ STO P ".
De motor wordt gestart.
Geforceerd afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen en bij stilstaande
auto kunt u de motor geforceerd afzetten. F
H
oud daar voor de
knop "START/STOP"
ongeveer 3
seconden
ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot vergrendeld
zodra de auto stilstaat.
Afstandsbediening wordt
niet herkend
F Houd de knop "START/ STOP" ongeveer
3
seconden ingedrukt
als u de motor
geforceerd wilt afzetten
en neem vervolgens
contact op met het
CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde
werkplaats.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in.
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt als u een portier sluit of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
6
Rijden

186
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk.Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter,
ook niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te
zetten.
Vrijzetten (op vlakke
ondergrond)
Als tijdens het rijden dit lampje
brandt in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken. Stuur bij het parkeren van de auto, zeker
wanneer deze zwaar is beladen, op een
helling de voor wielen in de richting van het
trottoir en trek ver volgens de parkeerrem
aan.
Door het rempedaal in te trappen kan de
handbediende parkeerrem gemakkelijker
worden aangetrokken en vrijgezet.
Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak
een versnelling in en zet het contact uit.
Selecteer bij een automatische
transmissie de stand P en zet ver volgens
het contact uit.
Selecteer bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak de stand A en zet
ver volgens het contact uit.
F
T
rap het rempedaal in en trek de
hefboom van de parkeerrem iets
omhoog, druk de ontgrendelknop
in en duw de hefboom geheel
omlaag.
Rijden

191
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de stand van de keuzeschakelaar
verandert of op de toets M drukt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P.Parkeerstand
R. Achteruitversnelling
N. Neutraalstand
D. Rijden (automatisch schakelen)
M. Handmatige bediening
1
t /m
6. Ingeschakelde versnelling
- Ongeldige waarde
F
A
ls op het instrumentenpaneel
de melding "Trap het
rempedaal in " wordt
weergegeven, moet u het
rempedaal volledig intrappen.
Starten van de auto
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor waarden wordt
voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een
melding op het display van het instrumentenpaneel.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , N of D .
Wanneer u met een zwaar beladen auto
moet wegrijden op een steile helling, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat
vervolgens het rempedaal los.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de keuzeschakelaar in
een andere stand staat, dient u de keuzeschakelaar
in de stand P te zetten om te kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de keuzeschakelaar in
de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
D of M is geselecteerd, rijdt de auto ook
zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de
auto achter.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder
de sleutel of afstandsbediening mee te
nemen.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
F
T
rap het rempedaal in en
selecteer de stand P .
6
Rijden

194
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de keuzeschakelaar niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F
Z
et de keuzeschakelaar in de stand P ;
het geluidssignaal stopt en de melding
verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand P , trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
keuzeschakelaar in de stand P staat.Storing
Bij aangezet contact wordt een melding op het
display van het instrumentenpaneel weergegeven
die duidt op een storing in de transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P,
of R vanuit de stand N . Dit is niet schadelijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
-
a
ls u, indien de accu geen stroom
levert, de keuzeschakelaar vanuit de
stand P geforceerd naar een andere
stand schakelt. Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende
motor (file, enz...) te beperken, de
keuzeschakelaar in de stand N en trek
de parkeerrem aan.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Rijden

196
Starten van de auto
F Selecteer de stand N.
F T rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding N .
Als de motor niet kan worden gestar t:
Als de aanduiding N op het display knippert
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, zet dan de keuzeschakelaar in de stand
A en zet hem ver volgens in de stand N .
F Selecteer de automatische bediening
(stand A ), de handmatige bediening
(stand M) of de achteruitversnelling
(stand R ).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los, de auto
zet zich direct in beweging.
Automatische werking
F Selecteer bij draaiende motor de stand A om het automatische schakelprogramma in
te schakelen.
Op het instrumentenpaneel worden de
aanduiding AUTO en de ingeschakelde
versnelling weergegeven.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
actieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de volgende parameters:
-
rijstijl.
-
h
et profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het
gaspedaal met kracht in, tot
voorbij het zware punt.
Tijdelijk handmatig schakelen
Als op het instrumentenpaneel
het pictogram Voet op het
rempedaal brandt in combinatie
met een geluidssignaal en de
melding "Voet op rempedaal",
houd het rempedaal dan
steviger ingetrapt. U kunt tijdelijk
het schakelen van de
versnellingsbak overnemen met de flippers
" + " en " -" aan de stuurkolom. Als het toerental
dit toestaat, wordt de door u geselecteerde
versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
voorligger of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer zijn gebruikt,
gaat de versnellingsbak weer over op de
automatische stand.
Rijden