68
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
F
V
an binnenuit: beweeg bij ingeschakeld contact
schakelaar A vanuit de middelste stand naar
achteren.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
met de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediende uitvoering
Afstellen
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
F
S
tel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het
interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer
van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de airconditioning.
Stel de temperatuur in: de lucht van de verschillende
circuits wordt gemengd om het gewenste
comfortniveau te bereiken.
03
Ergonomie en comfort
70
Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van
het automatische airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5
tot 10 minuten aan om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u
een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank
en vetaanslag). Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan
en de temperatuur in het interieur hoog is
opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht
in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning kan
ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder
de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarmings- en airconditioningssystemen
werken alleen als de motor draait.
Als u
het thermische comfort in de auto op
het door u
gewenste niveau wilt houden, kunt
u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem.
F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren
zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling bij een
hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning
tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruit gaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
03
Ergonomie en comfort
87
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden, gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden en/
of wordt er een melding weergegeven
op het display in combinatie met een
geluidssignaal.
Neem contact op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de lichtsensor, die samen met de
regensensor in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel is aangebracht, niet
af: aan de sensor gelieerde functies werken
dan mogelijk niet meer.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Automatische follow me
home-verlichting
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, blijft bij een geringe lichtsterkte van de
omgeving het dimlicht branden na het afzetten van
het contact.
Instellen
Via het configuratie- of instellingenmenu
van de auto kan de functie worden
geactiveerd en gedeactiveerd en
kan de tijdsduur van de follow me
home-verlichting worden ingesteld
(uitgezonderd bij monochroom display A:
vaste tijdsduur van 60
s).
LED-dagrijverlichting
De dagrijverlichting geeft de auto een herkenbare
uitstraling en bestaat uit twee sets van zes leds
die zich in de verticale "kieuwen" onder iedere
koplampunit bevinden.
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand 0
of AUTO staat.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0. Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
-. Tussenstand.
1. 5
personen.
-. 5
personen + belading in de bagageruimte.
2. Alleen bestuurder + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte. Deze stand
voldoet om verblinding van tegenliggers te
voorkomen. Bij gebruik van een hogere stand
wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel
beperkt.
Stand 0: basisinstelling.
04
Verlichting en zicht
89
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
wordt automatisch de ruitenwisser achter
ingeschakeld.
Instellingen
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd via het configuratie- of
instellingenmenu van de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór
Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in werking en na
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een
bepaalde periode ingeschakeld.
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld
wanneer regen wordt gedetecteerd (sensor achter
de binnenspiegel). De snelheid van de ruitenwissers
wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Inschakelen
Beweeg de hendel omlaag naar de stand AUTO .
Ter bevestiging gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog naar de stand " 0".
Ter bevestiging gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel uit en wordt er een
melding weergegeven op het display. Wanneer het contact meer dan één minuut
is afgezet geweest, moet u
de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
inschakelen door de hendel omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd
met de lichtsensor aan de bovenzijde
van het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
ontdooid is.
04
Verlichting en zicht
101
Airbags
Algemeen
De airbags zijn ontworpen om de inzittenden
(uitgezonderd de passagier op de middelste
zitplaats achterin) zo goed mogelijk te beschermen
tegen de gevolgen van een ernstige aanrijding. De
airbags vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers
(uitgezonderd de veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u
in deze situaties voldoende te
beschermen. De airbags werken alleen als het contact is
ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend
zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding
door de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard
boven het dashboardkastje.
05
Veiligheid
134
Als de motor in de STOP-stand staat, wordt hij
onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u
het contact opnieuw aanzet.
Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden
van het lampje van de toets en de weergave van
een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer in
te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt een
melding weergegeven. Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u
over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert het lampje
van de toets ECO OFF enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het dealernetwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval
het contact af en start de motor met behulp van de
sleutel. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gedetecteerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
06
Rijden
140
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar
wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Laat uw auto controleren
door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid
met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
C
ontroleer of de mat goed bevestigd is.
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Active City Brake
Het systeem Active City Brake is een rijhulpfunctie
die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van
het rempedaal).Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
Het is de taak van de bestuurder constant alert
te zijn op de verkeerssituatie en de afstand en
snelheid ten opzichte van andere voertuigen
in te schatten.
Het systeem Active City Brake is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op
een afstand van minder dan 10
cm: kans op
oogletsel!
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor boven
aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting
rijden of die vóór de auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om
een aanrijding met de voorligger te voorkomen.
Dit automatische noodremsysteem remt later
af dan de bestuurder normaal gesproken zou
doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de
kans op een aanrijding groot is.
Activeringsvoorwaarden
Het systeem Active City Brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
h
et contact is aangezet,
-
d
e auto rijdt vooruit,
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5
en
30
km/h,
06
Rijden
142
Met touchscreen
F Druk op de toets "MENU".
F S electeer het menu " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina
" Configuratie auto ".
F
S
electeer het tabblad " Rijhulpsysteem".
F
V
ink het vakje " Autom.noodremsysteem " aan
of uit om het systeem in of uit te schakelen.
F
Be
vestig.
Werkingslimieten
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting
rijden.Het detecteert geen kleine voertuigen (fietsen,
motorfietsen), voetgangers of dieren en
ook geen stilstaande voor werpen die niet
reflecteren.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in
als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre). Onder zeer slechte weersomstandigheden
(zware regenval, sneeuw, mist, hagel
enz.) neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding kan
voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat geen sneeuw op de motorkap liggen en
geen voor werpen aan de voorzijde van het
dak en boven de motorkap uitsteken: hierdoor
kan het gezichtsveld van de sensor worden
geblokkeerd waardoor de detectie niet goed
werkt.
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een
melding weergegeven om u
te waarschuwen.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Plak of bevestig geen voor werpen op de
voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem wordt u door
e en geluidssignaal en de weergave van de
melding " Storing automatisch remsysteem "
gewaarschuwd.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de voorruit bij de sensor beschadigd
is, schakel het systeem dan uit en neem
contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te
laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet af
en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan het systeem mogen
alleen door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Bij het trekken van een aanhanger of als uw
auto wordt gesleept, moet het systeem worden
uitgeschakeld.
06
Rijden