BELANGRIJK
23)Als hetwaarschuwingslampje niet dooft wanneer de startinrichting naar ON wordt gedraaid of als het blijft branden tijdens het rijden
(terwijl er ook een bericht op het display wordt weergegeven), dan kan er iets mis zijn met de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet in werking treden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, onbedoeld in werking treden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
24)Een fout met het waarschuwingslampje
wordt gesignaleerd door het oplichten van het lampjeop het instrumentenpaneeldisplay en het
knipperen van het lampje dat de uitgeschakelde passagiersairbag op het achteruitkijkspiegeltje aanduidt. Bovendien schakelt het airbagsysteem
de airbag aan passagierszijde automatisch uit (waar aanwezig). In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
25)Wanneer het lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km na het aangaan van het
lampje, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie ongeldig maken.
Vergeet niet dat het knipperen van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje
begint te knipperen.
26)Als het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
27)Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de wegenverkeerswetgeving. De motor
afzetten zelfs terwijl het
lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig
kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt
afgezet, door bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
BELANGRIJK
13)Als hetlampje tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
14)Als, wanneer de startinrichting naar MAR wordt gedraaid, het waarschuwingslampjeniet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft
branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
15)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool
wordt
weergegeven, zo snel mogelijk contact opnemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als de bovengenoemde
aanwijzingen onmiddellijk voorkomen na het tanken, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
64
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
EOBD-SYSTEEM (European On
Board Diagnosis)
(indien aanwezig)
Werking
Het EOBD-systeem (European On Board
Diagnosis) voert een voortdurende
diagnose uit op die componenten van de
auto die te maken hebben met de
uitlaatgasemissie.
Bovendien waarschuwt het systeem de
bestuurder door het inschakelen van een
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel (en het verschijnen
van een bericht op het display) wanneer
deze componenten niet langer in
uitstekende staat verkeren (zie
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
Het doel van het EOBD-systeem
(European On Board Diagnosis) is:
de efficiëntie van het systeem te
bewaken;
signaleren wanneer de
emissiewaarden stijgen;
de noodzaak voor het vervangen van
beschadigde onderdelen aangeven.
Het voertuig beschikt ook over een
stekker waarmee, na aansluiting van
speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes
en de specifieke parameters voordiagnose en werking van de motor
kunnen worden uitgelezen. Deze controle
kan ook door de verkeerspolitie worden
verricht.
BELANGRIJK Na de storing te hebben
verholpen moet het Alfa Romeo
Servicenetwerk, om het systeem volledig
te controleren, tests uitvoeren en zo
nodig tests op de weg die ook een lange
afstandsrit kunnen vereisen.
65
32)Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is de auto
voorzien van de systemen ESC en ASR. Uw
rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
33)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is
een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
34)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
35)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van de
banden op het wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de beschikbare
grip aan.
36)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
37)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
38)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
39)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.40)Het ASR kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
41)Het ASR-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
42)De capaciteiten van het ASR mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
43)Het HBA-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
44)Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
45)De prestaties van het HBA-systeem
mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder, de inzittenden of andere
weggebruikers in gevaar komt.
46)DST is een hulp voor bij het rijden en
neemt de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto te besturen niet weg.TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System)
(indien aanwezig)
47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54) 55)
BESCHRIJVING
Het voertuig is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem
(TMPS), die de bestuurder informeert
over de conditie van de bandenspanning
via specifieke waarschuwingsberichten
op het display.
Dit systeem omvat een
radiofrequentiezender die op elk wiel is
gemonteerd (op de wielvelg in de band)
en die gegevens over spanningswaarde
van elke band naar de regeleenheid
stuurt.
BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET
TPMS-SYSTEEM
De storingsindicaties worden niet
opgeslagen en worden bij de volgende
start dus niet meer weergegeven.
Als de storingsconditie blijft bestaan, dan
zal de regeleenheid pas na een rit van
korte duur een melding op het
instrumentenpaneel doen verschijnen.
70
VEILIGHEID
BELANGRIJK
47)De aanwezigheid van het
TPMS-systeem ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip van
het reservewiel.
48)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden gecontroleerd,
dan mag de spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
49)Als een of meerdere wielen zonder
sensoren zijn gemonteerd, dan is het
systeem niet langer beschikbaar. Hierbij
gaat het TPMS-waarschuwingslampje
korter dan een minuut knipperen voordat het
continu blijft branden, en wordt een bericht
op het display getoond zolang er geen
4 wielen met sensoren gemonteerd worden.
50)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
51)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen bij een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt worden
uitgevoerd.52)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en herstel
zo nodig de juiste spanningswaarde.
53)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/demontage van
een band en/of velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade of een
verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, mogen deze werkzaamheden
alleen door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
54)Erg sterke radiofrequentie-interferentie
kan ertoe leiden dat het TPMS-systeem niet
goed werkt. Dit wordt aangegeven met een
bericht op het display. Het bericht verdwijnt
automatisch zodra de radiofrequentie-
interferentie geen invloed meer heeft op het
systeem.
55)De bij het voertuig geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit kan
de werking ervan negatief beïnvloeden. Als
andere dan de originele afdichtmiddelen
worden gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten controleren door
een gekwalificeerd reparatiecentrum.
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
56) 57) 58)
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met drie
verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en
kan hij zich aanpassen aan het lichaam
van de inzittende. In het geval van een
ongeval, zal de gordel geblokkeerd
worden waardoor het risico van impact
binnenin het interieur en het naar buiten
geslingerd worden van een persoon
beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt gebruikt
houden en moet er ook voor zorgen dat
andere inzittenden van het voertuig deze
voorschriften naleven.
Maak de veiligheidsgordels altijd vast
alvorens weg te rijden.
72
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
SBR-SYSTEEM (Seat Belt
Reminder)
Dit systeem bestaat uit een
geluidssignaal dat, samen met het
branden van de
lampjes op het frame
van de fig. 44 achteruitkijkspiegel, de
passagiers voor en achter waarschuwt
dat hun veiligheidsgordel niet is
omgelegd.
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om het SBR-systeem
permanent te laten uitschakelen.
Het SBR-systeem kan te allen tijde via
het Setup-menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld (zie "Menuopties" in
de paragraaf "Kennismaking met de
auto").
De lampjes kunnen rood of groen en
werken als volgt:
1 = linker voorstoel (toestand
bestuurder voor versies met stuur links)
2 = links op de achterbank (passagier);
3 = midden op de achterbank
(passagier)
4 = rechts op de achterbank
(passagier);
5 = rechter voorstoel (toestand
passagier voor versies met stuur links).
OPMERKING: op versies uitgerust met
sport voorstoelen, wordt de indicatie
voor het bevestigen van de
veiligheidsgordel aan de passagierszijde
(waarschuwingslampje 1 voor versies
met stuur rechts of
waarschuwingslampje 5 voor versies met
stuur links) nooit weergegeven.
VOORSTOELEN (waarschuwingslampje
1 = bestuurder en 5 = passagier)
Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is
en de gordel niet is omgelegd, dan wordt
bij het overschrijden van 20 km/u of
wanneer langer dan 5 seconden met een
snelheid van 10 à 20 km/u wordt gereden
een zoemercyclus (voorstoelen) gestart,
met een 6 seconden durend
geluidssignaal gevolgd door een extra
biep van 90 seconden. Het
waarschuwingslampje gaat branden.
De lampjes blijven continu branden aan
het einde van de cyclus tot de motor is
afgezet. Het geluidssignaal houdt
meteen op wanneer de bestuurder zijn
gordel omlegt en het lampje wordt groen.De waarschuwingscyclus (akoestisch en
visueel) wordt herhaald zoals hiervoor is
beschreven en het rode lampje gaat
knipperen als de veiligheidsgordel tijdens
het rijden wordt losgemaakt.
Passagier
Een gelijkaardige oplossing is van
toepassing voor de passagier voorin, met
het verschil dat het lampje groen wordt
en dat het signaal wordt afgebroken
wanneer de passagier uit de auto stapt.
Als op beide voorstoelen de
veiligheidsgordel tijdens het rijden
worden losgemaakt, heeft het
geluidssignaal betrekking op de laatste
handeling en werken beide lampjes
onafhankelijk voor elke stoel.ACHTERBANK (lampjes 2, 3 en 4)
De waarschuwingscyclus treedt alleen in
werking als een veiligheidsgordel wordt
losgemaakt (rood knipperend lampje).
In deze omstandigheid gaat het lampje
dat aangeeft dat de veiligheidsgordel is
losgemaakt rood knipperen gedurende
circa 30 seconden. Er klinkt ook een
geluidssignaal.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt
losgemaakt wordt een apart visueel
signaal (rood knipperend lampje)
ingeschakeld. Het lampje wordt groen als
de betreffende veiligheidsgordel weer
wordt omgelegd.44A0J0108C
74
VEILIGHEID
65)Mocht het toch nodig zijn om een kind in
een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de paragraaf "Display", in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"), de uitschakeling moet
geverifieerd worden door te controleren of
de led
OFF op het dashboard brandt.
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
66)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit of
als het kind in een geschikt kinderzitje zit
"UNIVERSEEL" KINDERZITJE
MONTEREN (met de
veiligheidsgordels)
GROEP 0 en 0+
68) 69) 70) 71) 72)
Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes
worden vervoerd die tegen de rijrichting
in worden geplaatst, zoals afgebeeld in
fig. 48; hierbij wordt het achterhoofd
gesteund en wordt bij abrupte
vertragingen de nek niet belast.
Het kinderzitje wordt op zijn plaats
gehouden door de veiligheidsgordels van
het voertuig, zoals afgebeeld in fig. 48 en
moet het kind beschermen met de eigen
gordels.
GROEP 1
67) 68) 69) 70) 71) 72)
Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg
mogen in een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje vervoerd worden fig. 49.
48A0K0014C
49A0K0129C
78
VEILIGHEID
FRONTAIRBAG PASSAGIER EN
KINDERZITJES
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen, kan
dit leiden tot dodelijk letsel van het kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld op
het etiket op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 57 in acht.
Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag ter bescherming van bekken
en borst (zijairbag)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel is
geplaatst vervoerd moet worden, schakel
dan de frontairbag en zijairbag voor
bescherming van bekken en borst aan
passagierszijde (zijairbag) uit. Gebruik
het Setupmenu voor het uitschakelen van
de airbags (zie de paragraaf "Display" inhet hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
Als de airbags uitgeschakeld zijn, gaat er
een lampje
branden in de bekleding
boven de achteruitkijkspiegel fig. 58.
Wanneer bij ingeschakelde frontairbag
aan passagierszijde de contactsleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje eerst enkele seconden continu
branden, waarna het moet doven.
Als het lampje
knippert, dan duidt dit
op een storing van het
waarschuwingslampje
. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
Zet de contactsleutel op MAR, het
waarschuwingslampje
gaat een paar
seconden branden. Zo niet, neem contact
op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Tijdens de eerste seconden geeft hetbranden van het controlelampje
niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Na een test van enkele
seconden zal het lampje de
beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.
Passagiersbescherming actief:
waarschuwingslampje
uit.
Passagiersbescherming uitgeschakeld:
het waarschuwingslampje
gaat vast
branden.
Het controlelampje
kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.
57A0J0450C
58A0J0402C
86
VEILIGHEID
in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
BELANGRIJK
82)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
83)Steun niet met het hoofd, de armen of de
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke
verwondingen tijdens het opblazen te
voorkomen.
84)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
85)Als het
lampje niet gaat branden als
de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid,
of blijft branden tijdens het rijden (bij
sommige versies verschijnt er ook een
bericht op het display), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners
niet geactiveerd worden bij een ongeval of
(in een zeer beperkt aantal gevallen), op
onjuiste wijze geactiveerd worden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
86)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond (pijp,
pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
87)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door een Alfa Romeo
Servicepunt controleren.88)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de voorste
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als
het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens
dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij
een ongeval geen enkel veiligheidssysteem
(airbags of gordelspanners) geactiveerd
wordt. In dat geval duidt de uitgebleven
activering niet op een storing van het
systeem.
89)Als de contactsleutel in stand MAR
gedraaid is, gaat het waarschuwingslampje
gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is
moet het doven.
90)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.91)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
92)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met extra
hoezen.
91