Verzorging van de auto189
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Voorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!
Het wordt geadviseerd hetzelfde type olie te gebruikt als bij de laatste olie‐
verversing.
U kunt tussen de merkjes MIN en
MAX een hoeveelheid van ongeveer
1,5 - 2,0 l bijvullen.
Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Wij raden bij het bijvullen van de
motorolie een trechter aan om
morsen te voorkomen. Controleer of
de trechter goed op de vulpijp staat.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐
dat de auto enkele duizenden kilome‐ ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden
bepaald.
Bij een verbruik van meer dan 0,6 l
per 1000 km na deze inrijperiode
wordt geadviseerd contact op te
nemen met een werkplaats.
Peilsensor motorolie 3 97.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
212Verzorging van de autoDe bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 256.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐ spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
Bandenspanningswaarden op het
etiket bandenspanningsinformatie en
het overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐ leert.
Rijden met een aanhanger Bij het trekken van een aanhanger
met een volledig beladen auto moet
de bandenspanning worden
verhoogd met 20 kPa/0,2 bar
(3,0 psi) en de maximumsnelheid
worden beperkt tot 100 km/h.
Rijden met een aanhanger 3 182.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de
twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de
bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Verzorging van de auto213Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van wielen zonder spanningssensoren.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en
verzenden de meetwaarden naar een
ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 256.
Bandenspanning te laagEen te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 105 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 256.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Controleer de bandenspan‐
ningswaarden van alle vier de
banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐
gens blijft branden, samen metcontrolelamp A 3 102 en er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐
spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 107.
Boordinformatie 3 108.
Lekke band Een lekke band of een veel te lagebandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 103 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 256.
Bandenreparatieset 3 216.
214Verzorging van de autoReservewiel 3 221.
Wiel verwisselen 3 219.
Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van
de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 256.
Bandenreparatieset 3 216.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Driver Information Center 3 107.
Boordinformatie 3 108.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 216.
Sneeuwkettingen 3 216.Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
Service en onderhoud233Internationale service-intervallenAlbanië, Bosnië-Herzegovina,
Kosovo, Macedonië, Montenegro,
Servië, Roemenië, Bulgarije,
Moldavië, Cyprus:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 30.000 km of na twee jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Turkije, Marokko:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 20.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland,
Kazachstan, Malta:
Onderhoud van uw auto is nodig om de 15.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet, tenzij anders aangegeven op het
service-display.Algerije, Tunesië:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 10.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐ tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.
Servicedisplay
Het service-interval is gebaseerd op
diverse parameters afhankelijk van
het gebruik.
De Service-display, in het Driver
Information Center, geeft de
volgende onderhoudsbeurt aan. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Servicedisplay 3 97.
Peilsensor motorolie 3 97.
260KlantinformatieBedrijfsfre‐
quentie (MHz)Maximum
uitgangsver‐
mogen (dBm)824 - 894 MHz39 dBm880 - 960 MHz39 dBm1710 - 1880 MHz36 dBm1850 - 1890 MHz33 dBm
Telematicadisplay
MASTERNAUT INTERNATIONAL
4 rue Charles Cros 27400 Louviers,
France
Bedrijfsfre‐
quentie (MHz)Maximum
uitgangsver‐
mogen (dBm)900 MHz33 dBm1800 MHz30 dBm
Ontvanger bandenspanningscontrole
Schrader Electronics
Trooperslane Industrial Estate, 2
Meadowbank Rd, Carrickfergus
BT38 8YF, United Kingdom
Bedrijfsfrequentie: n.v.t.
Maximum uitgangsvermogen: n.v.t.
Bandenspanningssensoren
Schrader Electronics
Trooperslane Industrial Estate, 2
Meadowbank Rd, Carrickfergus
BT38 8YF, United Kingdom
Bedrijfsfrequentie:
433,05 – 434,79 MHz
Maximaal vermogen: 10 mW ERP
Bandenspanningssensormodule
Visteon Electronics
04 Rue Nelson Mandela, Zone Indu‐
strielle Borj Cedria, 2055 Bir El Bey,
Tunisia
Bedrijfsfrequentie: n.v.t.
Maximum uitgangsvermogen: n.v.t.
Radarsystemen
Landspecifieke conformiteitsverkla‐
ringen voor radarsystemen staan op
de volgende pagina:
Klantinformatie263Dergelijke gegevens omvatten,
bijvoorbeeld:
● informatie over de status van de auto (bijv. wieltoerental, rijsnel‐
heid, massatraagheid, dwarsver‐ snelling, "veiligheidsgordels
omgedaan"),
● omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur, regensensor,afstandssensor).
De meeste van deze gegevens zijn
vluchtig van aard en worden alleen in de auto zelf verwerkt, zodat ze niet
buiten de bedieningsperiode om
bewaard blijven.
Bovendien maken tal van regeleen‐ heden gebruik van een voorziening
voor gegevensopslag (waaronder de
autosleutel). Dit om tijdelijke of
permanente opslag mogelijk te
maken met betrekking tot de autocon‐
ditie, de belasting van componenten,
de onderhoudsvereisten en techni‐
sche gebeurtenissen en storingen.De volgende informatie wordt,
bijvoorbeeld, opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus),
● ladingsgraad van de hoogspan‐ ningsaccu, geschatte actieradius(bij elektrische voertuigen),
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv.
verlichting, remmen),
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐
teitsregelingen),
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid.
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.
Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten, zijn de bedieningsgegevens
samen met het chassisnummer uit te
lezen en indien nodig te gebruiken.
Personeel werkzaam binnen hetservicenetwerk (bijv. garages, fabri‐
kanten) of derde partijen (bijv. pech‐ hulpverleners) kunnen de gegevens
uitlezen aan de auto. Tot dergelijke
services worden gerekend reparatie‐
werkzaamheden, onderhoudsproce‐
dures, garantieafwikkeling en kwali‐
teitsborgingsmaatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐
teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en
helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐
vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐
fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐
gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan produc‐
taansprakelijkheid. De fabrikant heeft
mogelijk ook bedieningsgegevens
van auto's nodig voor terugroepac‐
ties.
271LLaadsysteem ............................. 102
Laadvloernet ................................. 80
Lampenkappen, beslagen ..........118
Lane Departure Warning ....103, 178
Leeslamp achteraan ...................120
Leeslampen ............................... 120
Leeslamp vooraan ......................120
Lekke band ......................... 216, 219
Lichtschakelaar .......................... 114
Lichtsignaal ................................ 116
Luchtinlaat ................................. 137
Luchtvering ................................ 147
Luchtveringssysteem ..................227
M Meldingen ................................... 108
Meters........................................... 95
Mistachterlicht .................... 106, 114
Mistachterlichten ........................ 118
Mistlamp .................................... 106
Mistlampen .................114, 118, 199
Mistlampen voor ........................118
Modus ECO ................................ 140
Motoraanduiding .........................237
Motorgegevens .......................... 239
Motor-ID...................................... 237
Motorkap .................................... 187
Motorolie .................... 188, 234, 238
Motorolieadditieven ....................234Motoroliedruk ............................. 105
Motorolieviscositeitsindexen .......234
Motorremmomentregeling ..........166
Motor starten ................18, 142, 159
N Nieuwe auto inrijden ..................141
Nooduitgang ........................... 44, 46
O
Obstakeldetectiesystemen .........174
Olie ............................................. 188
Oliedruk ...................................... 105
Olie, motor .......................... 234, 238
Oliepeil.......................................... 97
Ontlaadbeveiliging accu ............121
Ontwasemen en ontdooien ..........16
Opbergnet............................... 78, 79
Opbergruimte................................ 77
Opbergruimte achterin ..................80
Opbergruimte onder achterbank ..79
Opbergruimte plafond ..................80
Opbergruimte voor........................ 78
Opbergvakken .............................. 77
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................77
Opbergvak onder passagiersstoel 79
Opschakelen............................... 103
Opwarmen van de turbomotor ....142
Overzicht instrumentenpaneel .....11P
Panne ......................................... 227
Panoramadak .............................. 46
Parkeerafstandsregeling ............174
Parkeerhulp ............................... 174
Parkeerrem - zie Handrem .........163
Parkeertickethouder .....................46
Parkeren .............................. 19, 146
Park pilot met ultrasoonsensoren 174
Partikelfilter ................................. 149
Pedalen ...................................... 140
Peilsensor motorolie .....................97
Portieren ....................................... 32
Portier open ............................... 107
Portiersloten ................................. 24
Portiervergrendelknoppen ............25
Profieldiepte ............................... 214
PTO (krachtafnemer) ..................183
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 266
REACH ....................................... 262
Regeling stationair toerental .......143
Regensensor ................................ 90
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 262
Remassistentie .......................... 164
Remmen ............................ 162, 192
Remsysteem .............................. 103