Instrumenten en bedieningsorganen121brandstofverbruik. Tegelijkertijd
wordt de gemiddelde verbruiks‐
waarde weergegeven.
Afhankelijk van de autoversie toont de Eco-index waarden voor dagteller‐
pagina A/1 of de actuele rijcyclus. In
het laatste geval wordt de volgende
keer dat u het contact inschakelt de
indicator gereset.
Menu Audio
In het menu Audio kunt u naar muziek zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Telefoon In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.
Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Navigatie
In het menu Navigatie kunt u route‐
begeleiding inschakelen.
Zie handleiding bij het Infotainment.Menu Voertuiginformatie, ? of
Opties
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het Optie‐
menu. Sommige zijn voor uw speci‐
fieke auto wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk van het display zijn
sommige functies weergegeven als
symbool.
Draai aan het stelwiel of druk op ä of
å om een pagina te selecteren en
volg de instructies in de submenu's op:
● eenheden
● displayonderwerpen
● infopagina's
● snelheidswaarschuwing
● draagvermogen band
● metertjes
● software-informatie
Eenheden
Druk op é terwijl de eenhedenpagina
wordt weergegeven. Selecteer Engelse of metrische eenheden door
op 9 te drukken.Displayonderwerpen
Druk tijdens het weergeven van
Displayonderwerpen op é. Selecteer
Sport- of Tourmodus door op 9 te
drukken. In de Sportmodus is er meer
boordinformatie, in de Tourmodus is
er meer media-informatie.
Deze instelling is alleen beschikbaar
bij een Uplevel-display.
Infopagina's
Druk tijdens het weergeven van Info‐
pagina's op é. Er verschijnt een lijst
met alle opties in het menu Info.
Selecteer de functies die op de
pagina Info moeten worden weerge‐
geven door op 9 te drukken. Gese‐
lecteerde pagina's hebben een 9 in
een aankruisvakje. Niet zichtbare
functies hebben een leeg aankruis‐
vakje. Zie Menu Info bovenstaand.
Snelheidswaarschuwing
Op het snelheidswaarschuwingsdis‐
play kunt u een snelheid instellen die
u niet wilt overschrijden.
Stel de snelheidswaarschuwing in
door op é te drukken terwijl de
pagina wordt weergegeven. Druk op
Instrumenten en bedieningsorganen125Scherm Prestaties
Geeft aan
● snelheidsmeter: digitale snel‐ heidsaanduiding
● toerenteller: motortoerental in omwentelingen per minuut
● automatische versnellingsbak: stand keuzehendel
● handgeschakelde/automatische versnellingsbak: Schakelindica‐
tie
Scherm Audio
Geeft aan
● snelheidsmeter: digitale snel‐ heidsaanduiding
● informatie over momenteel beluisterde audio
Scherm Navigatie
Geeft aan
● snelheidsmeter: digitale snel‐ heidsaanduiding
● informatie over geleide navigatieControlelampjes actieve veiligheid
Op alle schermen verschijnen contro‐
lelampjes van de volgende rijhulpsys‐
temen op de bovenste regel van het
display
● voorligger gedetecteerd A: voer‐
tuigherkenning
● lane keep assist a: status en
waarschuwing
● adaptieve cruisecontrol Õ:
ingestelde snelheid en status
● voetganger vóór gedetecteerd 7:
voetgangersherkenning
Pop-upwaarschuwingen
De volgende lijst bevat maar enkele
van de mogelijke waarschuwingen.
Sommige zijn mogelijk niet beschik‐
baar voor uw specifieke auto, andere
kunnen afhankelijk van de boordcon‐
figuratie verschijnen.
Zo nodig verschijnen er waarschu‐
wingen op elke pagina
● voetgangersbeschermingswaar‐ schuwing
● frontaanrijdingswaarschuwing● waarschuwing op-/terugschake‐ len
● inkomend gesprek
Waarschuwingen met een lagere
prioriteit kunnen worden teruggezet
door op G te drukken, waarschuwin‐
gen met een hoge prioriteit verschij‐
nen zo lang als het gevaar aanhoudt.
Bij systeemberichten of boordwaar‐
schuwingen is mogelijk onmiddellijke
actie vereist. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
De stand van het beeld van het
head-updisplay aanpassen
1. De bestuurdersstoel verstellen.
2. Start de motor.
3. Knop indrukken of optillen . om
het beeld te centreren. Het kan
alleen omhoog en omlaag worden bijgesteld, niet zijwaarts.9 Waarschuwing
Als het scherm van het head-
updisplay te helder is of te hoog in uw gezichtsveld staat, kan dit uw
154KlimaatregelingLuchtverdeling w x y
Indrukken:w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersy:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Er zijn ook combinaties mogelijk.
Airconditioning A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 170.Ruiten ontwasemen en
ontdooien á
●á indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur TEMP in hoogste stand zetten.
● Schakel zo nodig de airco A/C in.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen, mits beschikbaar.
170Rijden en bedieningAutomatische startmotorregelingDeze functie regelt de startprocedurevan de motor. De bestuurder hoeftEngine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve systeem zal de motor automatisch blijven ronddraaien tot deze start.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ò te drukken. De
uitschakeling is te herkennen aan het
oplichten van het ledje in de knop.
Autostop
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Een Autostop kan worden geacti‐ veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
Rijden en bediening171U activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in de neutrale stand.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Het Stop/Start-systeem wordt
gedeactiveerd op hellingen van 12 % of meer.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 153.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 166.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
bijv. de elektrische hulpverwarming of
172Rijden en bedieningde achterruitverwarming, uitgescha‐keld of in een stroomspaarstand
gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verminderd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbakConventionele herstart
Alle motoren hebben een conventio‐
nele herstart.
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.
Bij motoren met een late herstart is
een conventionele herstart alleen
mogelijk zonder ingetrapt rempedaal.Late herstart
Alle motoren zijn naast conventionele
herstart uitgerust met late herstart.
Late herstart is alleen actief op hellin‐
gen tot 5 %.
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.
Auto’s met een automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los of verzet de
keuzehendel van D naar N of P om de
motor opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig dicht‐
staat, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information
Centre.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
210Rijden en bedieningMet radarsensor werkt de actieve
noodrem in vooruitversnellingen
boven wandeltempo bij alle snelhe‐
den.
Een voorwaarde is dat de Frontaan‐
rijdingswaarschuwing met frontcame‐
rasysteem niet in het menu Persoon‐
lijke instellingen is gedeactiveerd
3 129.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend remassistentiesys‐ teem
● intelligente remassistentie (alleen bij radarsensor)
● voetgangersbeschermingssys‐ teem vóór
Anticiperend remsysteem Bij het naderen van een voorligger of
een voetganger met een zodanige
snelheid dat een aanrijding waar‐
schijnlijk is, zet het anticiperend
remsysteem een lichte remactie in.
Dit verkort de responstijd, mocht
handmatig of automatisch remmen
noodzakelijk zijn.Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt het systeem tot een snel‐
heid van 80 km/u.
Automatisch noodstopsysteem
Na het activeren van het remvoorbe‐
reidingssysteem en net voor het
moment van aanrijding past deze
functie automatisch beperkte remac‐
tie toe om de snelheid te verlagen of
een botsing te voorkomen. Afhanke‐
lijk van de situatie kan de auto auto‐
matisch iets of krachtig afremmen. Dit automatisch remmen is alleen moge‐
lijk als het systeem een voorligger
waarneemt, aangegeven door het
voorliggerlampje A 3 205. Bij auto's
met voetgangersbescherming vóór
kan het automatisch remmen vóór
ook gaan werken na het detecteren
van een voetganger vóór de auto,
aangegeven door het lampje voet‐
ganger vóór de auto 7.
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt het systeem tot een snel‐ heid van 80 km/u.Bij snelheden van minder dan
40 km/u kan het systeem met volle
kracht remmen activeren.
Het automatische noodstopsysteem
remt de auto mogelijk tot stilstand af
om een mogelijke botsing te helpen
voorkomen. Als dit gebeurt, schakelt
het automatische noodstopsysteem
mogelijk de elektrische handrem in om de auto op zijn plaats te houden.Druk om de elektrische handrem los
te zetten op de knop of trap het
gaspedaal krachtig in.9 Waarschuwing
Het automatisch noodstopsys‐
teem is een noodfunctie ter voor‐
bereiding op een botsing en is niet ontworpen om botsingen te voor‐
komen. Vertrouw voor het afrem‐
men van de auto niet op het
systeem. Het automatische nood‐
stopsysteem remt niet buiten het actieve snelheidsbereik en
reageert alleen op gedetecteerde
voertuigen en voetgangers.
276Verzorging van de autoGebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐ controlesysteem verstoren.
Iedere keer dat de banden worden
verwisseld moeten de sensoren van het bandenspanningscontrolesys‐
teem worden gedemonteerd en
onderhouden. Vervang bij
opschroefde sensoren het ventiel en
de keerring, bij opgeklikte sensoren
de complete ventielsteel.
Gebruik alleen de originele kunststof
ventieldoppen om de ventielen tegen
eventuele schade te beschermen.Voorzichtig
Gebruik geen metalen ventieldop‐ pen omdat de ventielen hierdoor
kunnen oxideren en beschadigd
kunnen raken.
Beladingsstatus van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 314 en selecteer de desbetref‐
fende instelling op de pagina
Draagvermogen band in het menu
Instellingen op het Driver Information
Center 3 114 . Deze instelling bepaalt
de referentiespanningswaarden voor waarschuwingen over de banden‐
spanning.
Afhankelijk van het display verschijnt
het menu Draagvermogen band
alleen als de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is. Bij
auto's met een automatische versnel‐ lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Selecteer:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Automatisch inleren
Nadat de wielen zijn vervangen of
onderling van positie zijn verwisseld
moet de auto ongeveer 20 minuten
blijven stilstaan voordat het systeem
een herberekening uitvoert. De daar‐
opvolgende inleerprocedure duurt
max. 10 minuten bij een rijsnelheid