134Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 139.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te
laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het roetfilter wellicht vaker
geregenereerd.
Roetfilter 3 142.
Autostop is wellicht niet mogelijk wanneer de accu wordt opgeladen.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Rijden en bediening1350:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies
werken2:motor starten: Laat de sleutel na
het starten van de motor los
Stuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en draai aan het stuurwiel totdat het
vastklikt.
9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn.
Motor starten
Bedien het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak), het
rempedaal en druk op Start/Stop.
Laat de knop los wanneer de motor
aanslaat.Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief totdat het bestuur‐ dersportier wordt geopend, mits het
contact van tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk vijf seconden lang op Start/Stop
3 137. Het stuurslot is actief, zodra
de auto stilstaat.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
Hef het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
zet het contact in de accessoiremo‐
dus of start de motor rechtstreeks.
136Rijden en bediening9Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Houd de elektronische sleutel met de knoppen naar de buitenkant gericht
tegen de stuurkolombekleding zoals
afgebeeld.
Bedien het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak), het
rempedaal en druk op Start/Stop.
Laat de knop los wanneer de motor
aanslaat.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 23.
Stroomspaarmodus
De stroomspaarmodus regelt de
inschakelduur van bepaalde syste‐
men om ontlading van de accu tegen te gaan. Na het afzetten van de motor kunt u nog veertig minuten lang
gebruikmaken van bepaalde syste‐ men zoals het audiosysteem, de tele‐ communicatie, de voorruitwissers,
het dimlicht, de interieurverlichting et
cetera.
Overschakelen op de
stroomspaarmodus
Wanneer de ladingscapaciteit van de accu tot een bepaald niveau is
gedaald, worden de actieve functie
stand-by gezet. Op het Driver Infor‐
mation Center verschijnt het bericht
Stroomspaarmodus .
Een eventueel telefoontje dat u via de Bluetooth handsfree-functie van het
Infotainmentsysteem voert wordt pas
na 10 min verbroken.
Rijden en bediening137Stroomspaarmodus deactiverenDe stand-bymodus wordt een
volgende keer dat u in de auto rijdt
automatisch opnieuw geactiveerd.
Om de functies onmiddellijk te gebrui‐
ken moet u de motor:
● korter dan 10 min starten om de systemen ongeveer 5 min te
gebruiken.
● langer dan 10 min starten om de systemen tot ongeveer 30 min te
gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd
draaien om ervoor te zorgen dat de
accu voldoende is opgeladen. Voor‐
kom herhaaldelijk en langdurig door‐
starten om de accu op te laden.Motor starten
Auto's met contactslot
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Handgeschakelde versnellings‐ bak: trap op het koppelingspe‐
daal en het rempedaal.
● Automatische versnellingsbak: trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel in stand P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Dieselmotoren: wacht totdat het controlelampje ! dooft.
● Draai de sleutel naar de stand 2
en laat deze los nadat de motor
is aangeslagen.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 139.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 139.
138Rijden en bedieningAuto's met Aan/Uit-knop
● Handgeschakelde versnellings‐bak: trap op het koppelingspe‐
daal en het rempedaal.
● Automatische versnellingsbak: trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel in stand P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Toets Start/Stop indrukken.
● Laat de toets los nadat de motor
gestart is. Een dieselmotor start
nadat het controlelampje ! voor
voorverwarming is gedoofd.
● Voordat u de motor weer start of uitschakelt terwijl de auto stil‐
staat, drukt u nog een keer kort
op Start/Stop .
Om de motor te starten tijdens een
Autostop:
● Handgeschakelde versnellings‐ bak: tijdens een Autostop kunt u
de motor starten door het koppe‐
lingspedaal in te trappen 3 139.
● Automatische versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de
motor starten door het rempedaal
los te laten 3 139.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als u de motor in een noodsituatie
tijdens het rijden moet uitschakelen,
kunt u vijf seconden op Start/Stop
drukken.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
Auto starten bij lage temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. vijf minuten
worden verwarmd. De keuzehendelmoet in stand P staan.
Rijden en bediening139VerwarmingsfunctiesLet op
Bij een te hoge elektrische belasting werken specifieke verwarmings‐
functies, zoals de stoelverwarming
of de stuurverwarming, mogelijk
even niet. Na enkele minuten
werken ze dan weer wel.
Turbomotor warmdraaien
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is
voldaan.
UitschakelenSchakel het stop-startsysteem hand‐
matig uit door op Ò te drukken. Het
ledje in de knop geeft aan dat uitscha‐ keling heeft plaatsgevonden.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Bij stilstand kan er een Autostop
worden geactiveerd.
U activeert een Autostop als volgt: ● Trap op het koppelingspedaal.
● Zet de schakelhendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het Stop/Start-systeem is uitgescha‐
keld op hellingen van 12 % of steiler.
140Rijden en bedieningMelding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje D.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet handmatig uitgeschakeld.
● Het bestuurdersportier staat dicht of de veiligheidsgordel vande bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en verkeert in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, zoals na
ritten met een hoge motorbelas‐ ting.
● De omgevingstemperatuur is niet
te laag.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Let op
Na vervanging of hernieuwde
aansluiting van de accu kan Auto‐
stop meerdere uren lang niet moge‐
lijk zijn.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 121.
Als een autostop tijdelijk niet beschik‐
baar is, knippert D groen 3 94.
Meteen na een rit op hogere snelhe‐
den is een Autostop wellicht niet
mogelijk.Nieuwe auto inrijden 3 134.
Ontlaadbeveiliging accu
Om een betrouwbare herstart van de
motor te garanderen, zijn er verschil‐
lende ontlaadbeveiligingen van de
accu ingevoerd als onderdeel van het stop-startsysteem.
Stroombesparende maatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarming of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroomspaarmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstart van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbakConventionele herstart
Alle motoren hebben een conventio‐
nele herstart.
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.
Rijden en bediening141Bij motoren met een late herstart is
een conventionele herstart alleen mogelijk zonder ingetrapt rempedaal.
Herstart van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om een automatische herstart
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐ matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is hand‐ matig uitgeschakeld.
● De bestuurder heeft de veilig‐ heidsgordel losgenomen of hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● De laadcapaciteit van de accu ligt
onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.● De klimaatregeling vereist hetstarten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als een elektrisch accessoire, zoals
een draagbare cd-speler, is aange‐
sloten op de elektrische aansluiting,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Zet
de parkeerrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te druk‐ ken. Op een aflopende of oplo‐
pende helling zo stevig moge‐
lijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke ondergrond of een helling
(omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke
ondergrond of een helling
(omlaag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.