Bedienen
Indien de maximale vermogensopname over-
sc
hr
eden wordt, kan het elektrische systeem
van de wagen beschadigd raken. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet draaien terwijl de wagen
s ti l
staat. Let op
● Wanneer het c
ontact is ingeschakeld en de
accessoires aan staan terwijl de motor niet
draait, zal de accu van de wagen ontladen
worden.
● De toestellen zonder afscherming kunnen
interf
erenties veroorzaken met de radio en
elektronica van de wagen.
● Als elektrische apparaten bij de achterruit-
antenne wor
den gebruikt, kan de ontvangst
op het AM-frequentiebereik van de radio ge-
stoord zijn. Stopcontacten van de wagen
Afb. 193
Achterste gedeelte van middencon-
so l
e: 12-
volt stopcontact Afb. 194
Deel van de middenconsole achter-
in: eur oc
onnect
or-contact van 230 V. Afhankelijk van de wagenversie kan uw wa-
g
en
v
oorzien zijn van een 12 V stopcontact
en/of een 230 V stopcontact. Maximaal stroomverbruik
StopcontactMaximaal stroomverbruik
12 volt120 watt
230 volt150 watt (piek van 300 watt)
De maximale capaciteit van elk stopcontact
mag niet
o
verschreden worden. Op het ho-
mologatieplaatje van elk apparaat staat het
stroomverbruik ervan vermeld.
Indien twee of meer apparaten tegelijk aan-
gesloten worden, mag het totale verbruik van
alle verbonden toestellen nooit 190 watt
overschrijden ››› .
12 V
s
topcontact
Het 12 V stopcontact werkt enkel wanneer
het contact is ingeschakeld.
Wanneer het contact is ingeschakeld en de
elektrische apparaten aan staan terwijl de
motor niet draait, zal de accu van de wagen
ontladen worden. Daarom mogen alleen op
het stopcontact aangesloten stroomverbrui-
kers gebruikt worden wanneer de motor
draait.
Om schade door spanningsfluctuaties te
voorkomen, moet de stroomverbruiker aan-
gesloten op het 12 V stopcontact uitgezet
worden alvorens het contact wordt in- en uit-
geschakeld, en alvorens de motor in werking
wordt gesteld.
178
Bedienen
Airconditioning
Klim aatr
e
geling
Inleiding tot thema De informatie van de Climatronic weergeven
Op het di
s
play van de radio of het navigatie-
systeem, geïnstalleerd af fabriek, wordt kort
informatie met betrekking tot de Climatronic
getoond.
De meeteenheden van de temperatuur kun-
nen weergegeven worden op de radio of het
navigatiesysteem, geïnstalleerd af fabriek, en
naargelang de uitvoering van de wagen aan-
gepast worden in het menu Configuratie
op het instrumentenpaneel. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen zien wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
snell
e ontwaseming van de ruiten worden
verkregen wanneer de motor zijn normale
werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen rij-
den als het zicht goed is. ●
Zor g er a
ltijd voor dat u de airconditioning
en de achterruitverwarming correct gebruikt
om goed te kunnen zien wat er buiten de wa-
gen allemaal gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. SEAT raadt u aan de
Technische Dienst te raadplegen. ●
In wag en
s met airconditioning mag niet ge-
rookt worden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. Let op
● Als
het koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan raadt SEAT aan de koeling
(compressor) ingeschakeld te laten. Druk
hiervoor op de toets A/C . Het controlelampje
in de toet s
moet gaan branden.
● Bij hoge luchtvochtigheid buiten en hoge
buitent
emperaturen kan condenswater van de
verdamper van de airconditioning lekken en
onder de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en betekent niet dat er een lek is!
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Knoppen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 36
180
Bedienen
Climatronic: De temperatuurweergave op het
s c
herm
van de radio of het geïnstalleerde na-
vigatiesysteem omzetten van de fabrieksin-
stellingen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het scherm
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 30.
Het koelsysteem kan niet geactiveerd wor-
den
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben: ●
De motor s taat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airco is doorgebrand.
● De buitentemperatuur is lager dan ca.
+3 °C (+38 °F).
● D
e compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitg
eschakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat
de wagen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Bijzonderheden
In het gev
al van een hoge luchtvochtigheid
en omgevingstemperatuur is het mogelijk dat
condenswater van de verdamper van de airco
kan uitlopen en een plas vormt onder de wa-
gen. Dit is normaal en geen teken van lekka-
ge! Let op
Na het starten van de motor kan het resteren-
de v oc
ht dat zich in de airconditioning opge-
hoopt heeft, de voorruit bewasemen. Zet de
ontwasemingsfunctie aan om de voorruit zo
snel mogelijk schoon te maken. Luchtroosters
Afb. 196
Luchtroosters in het dashboard.182
Bedienen
Optisch parkeersysteem* (OPS) Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
g
enomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
ark
eerhulp ››› pag. 219 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 221.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 219
of het inparkeersysteem ››› pag.
221 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 225. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
z
one waarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt eenzone van ongeveer 160 cm en aan de zijkan-
t
en
v
an ongeveer 60 cm geanalyseerd ››› afb.
210 C .
Aanduidin g op het
s
cherm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ››› afb. 210 B en
›››
afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
t
e segment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
Afstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
220
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Met aanhangwagen
Bij w ag
en
s met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop in het scherm van de radio of het
n av
ig
atiesysteem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het
geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijk en. Inparkeersysteem* (Park As-
s
is
t)
Inleiding tot thema
›› ›
Tab. op pag. 2 Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het
z
oeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark
eerhulp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen.
Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s
het parkeren geen risico's lo- pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te a
l
len tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen ern
stig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g, en externe geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inp ark
eersysteem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stan
gen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden. » 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Ingrijpen van remmen Het inparkeersysteem helpt de bestuurder
door autom
ati
sch te remmen. De automati-
sche remfunctie ontheft de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid om het gaspe-
daal, rempedaal en koppelingspedaal te be-
dienen ››› .
Remmen om s c
hade te voorkomen als gevolg
van verkeerde snelheid
Het is mogelijk dat de remmen ingrijpen om
een verkeerde snelheid te voorkomen. U kunt
doorgaan met de parkeermanoeuvre. De rem-
men grijpen tijdens elk parkeerhandeling
één keer in.
Remmen om schade te beperken
Als u met de wagen een obstakel nadert, is
het mogelijk dat de remmen automatisch in-
grijpen. Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. storm, detectie van ultrasone geluiden,
wagenstatus, lading, helling) is het mogelijk
dat het inparkeersysteem de wagen volledig
voor een obstakel stilzet.
● Trap het rempedaal in ››
›
!
Het inp
ark
eersysteem grijpt na tussenkomst
van de remmen niet meer in. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s
het parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Wees altijd op uw hoede om te remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconden. Z
et na het automatisch rem-
men zelf de wagen stil. Achteruitrijcamera* (Rear View
C
amer
a)
In
leiding tot thema De in de achterklep ingebouwde camera
helpt
de be
s
tuurder bij het parkeren of ach-
teruit rijden. In het in de fabriek ingebouwde
scherm van de radio of het navigatiesysteem
wordt het camerabeeld en enkele door het
systeem gegenereerde oriëntatiepunten
weergegeven.
U kunt een keuze maken uit twee soorten ori-
ëntatiepunten (modi):
● Modus 1 : achteruit
rijdend haaks op het
wegdek parkeren (bijv. op een parkeer-
plaats).
● Modus 2 : achteruit
rijdend parallel aan de
rand van het wegdek parkeren. U kunt de modus wijzigen door de knop in
het dis
play van de radio of het navigatiesys-
teem in te drukken. De modus waarnaar over-
geschakeld kan worden, wordt altijd alleen
weergegeven. ATTENTIE
Als u de camera gebruikt voor het berekenen
van de af s
tand van de wagen tot obstakels
(personen, wagens, enz.), houdt er dan reke-
ning mee dat dit onnauwkeurig is. U kunt
hierdoor ongevallen en ernstig letsel veroor-
zaken.
● De cameralens vergroot en vervormt het
blikv
eld en geeft de voorwerpen anders en
vaag op het scherm weer.
● Het is mogelijk dat bepaalde voorwerpen
niet of niet
er duidelijk weergegeven worden
(bijv. dunne palen of hekken) vanwege de re-
solutie van de monitor, of als er weinig licht
is.
● De camera heeft dode hoeken waarin per-
sonen en obj
ecten niet kunnen worden waar-
genomen.
● Houd de cameralens schoon en vrij van
sneeuw en ij
s. Bedek de lens niet. ATTENTIE
De intelligente techniek in de achteruitkijkca-
mera k an de n
atuurkundig en door het sys-
teem zelf bepaalde grenzen niet overwinnen.
Het onachtzame of ongecontroleerde gebruik » 225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurderBediening in wagens zonder optisch parkeersys-
teem (OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren
››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven.
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Het beeld wordt na ongeveer 10 se-
conden uitgeschakeld.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 15 km/u (9 mph).
Bediening in wagens met optisch parkeersysteem
(OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren ››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven.
Indrukken toets .
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Onmiddellijk hierna wordt de aan-
duiding van het OPS weergegeven.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 10 km/u (6 mph). Bijzonderheden
1) Gebruik de achteruitkijkcamera in de volgen-
de gevallen niet:
– Als er een storing in de dynamische regeling van het
onderstel (DCC) optreedt.
– Als het beeld niet duidelijk of betrouwbaar wordt
weergegeven (weinig zicht of vieze lens).
– Als de ruimte achter de wagen niet duidelijk en in zijn
geheel herkend wordt.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Als de bestuurder niet bekend is met het systeem.
1) Gebruik de achteruitkijkcamera in de volgen-
de gevallen niet:
– Als de achterklep geopend is.
– Als de stand of de inbouwhoek van de camera is ver-
anderd (bijv. na een aanrijding), moet u het systeem in
een gespecialiseerde werkplaats laten nakijken.
2) Gezichtsbedrog door de camera (voorbeel-
den)
De beelden van de achteruitrijcamera zijn tweedimen-
sionaal. Gleuven in het wegdek of voorwerpen die uit de
grond of andere wagen steken, zijn moeilijk herkenbaar,
of worden niet weergegeven vanwege het ontbreken van
diepte van het schermbeeld.
Het lijkt soms alsof een voorwerp of een andere wagen
dichter bij of verder weg staat dan dat het voorwerp of
de wagen werkelijk staat:
– Bij het overgaan van een vlakke ondergrond naar een
helling.
– Bij het overgaan van een helling naar een vlakke on-
dergrond.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Bij het naderen van uitstekende voorwerpen. Deze
voorwerpen kunnen bij het achteruitrijden buiten de ge-
zichtsveld van de camera vallen. Cameralens schoonmaken
M
aak
de c
ameralens schoon en houd de ca-
meralens vrij van sneeuw en ijs: »
227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Verzorging en onderhoud
dan kan het systeem automatisch een sig-
n aal
s
turen. Dit hangt van de netwerkbeheer-
der af. Normaal gesproken kunnen de signa-
len alleen verzonden worden in zones met
een groot bereik.
Geheugenmodule voor opslaan van ongeval-
gegevens (Event Data Recorder)
De wagen is niet uitgerust met een geheu-
genmodule voor het opslaan van ongevalge-
gevens.
In een geheugenmodule voor het opslaan
van ongevalgegevens wordt de wageninfor-
matie tijdelijk geregistreerd. Op deze manier
kan er bij een ongeval gedetailleerde infor-
matie over de oorzaak van het ongeval ver-
kregen worden. In wagens met airbagsys-
teem kunnen bijvoorbeeld gegevens over de
snelheid op het moment van de botsing, de
status van de gespen van de veiligheidsgor-
dels, de standen van de stoel en de active-
ringstijden van de airbags in het geheugen
worden opgeslagen. Het gegevensvolume is
afhankelijk van de fabrikant.
Alleen als de autobezitter toestemming
geeft, mag een geheugenmodule voor het
opslaan van ongevalgegevens worden inge-
bouwd. In sommige landen zijn er wetten die
dit regelen. Regelapparaten herprogrammeren
In het alg
emeen worden alle gegevens die
nodig zijn voor het beheren van onderdelen
in de regelapparaten opgeslagen. De pro-
grammering van sommige comfortfuncties,
zoals de knipperlichten, het afzonderlijk ope-
nen van portieren en de aanduidingen op het
scherm, kunnen met speciale apparaten die
in de gespecialiseerde werkplaatsen aanwe-
zig zijn worden gewijzigd. Als dit het geval is,
dan komen de informatie en beschrijvingen
uit het instructieboekje niet overeen met de
oorspronkelijke functies. SEAT raadt daarom
aan altijd elk type wijziging in het hoofdstuk
"Andere aantekeningen van de werkplaats"
van het Onderhoudsprogramma te raadple-
gen.
De technische dienst moet van elke wijziging
in de programmering op de hoogte worden
gebracht.
Storingsgeheugen van wagen uitlezen
In het interieur van de wagen bevindt zich
een diagnoseconnector voor het lezen van
het storingsgeheugen van de wagen. In het
storingsgeheugen worden de storingen en af-
wijkingen met betrekking tot de theoretische
waarden van de elektronische regelappara-
ten geregistreerd.
De diagnoseconnector bevindt zich in de voe-
tenruimte van de bestuurder, naast de hen-
del voor het openen van de motorkap, onder
een deksel. Het storingsgeheugen mag alleen door een
ges
pecialiseerde werkplaats geraadpleegd
en geactiveerd worden.
Mobiele telefoon in wagen gebruiken
zonder aans
luiten op buitenantenne Mobiele telefoons zenden radiogolven uit en
ontv
an
gen deze, zowel tijdens telefoonge-
sprekken als tijdens de wachtmodus. In hui-
dige wetenschappelijke publicaties wordt
vermeld dat radiogolven die bepaalde waar-
den overschrijden, schadelijk voor het men-
selijk lichaam kunnen zijn. Landen en inter-
nationale commissies hebben bereiken en
richtlijnen opgesteld met als doel de elektro-
magnetische straling afkomstig van mobiele
telefoons binnen bepaalde grenzen te hou-
den die niet schadelijk zijn voor de gezond-
heid. Toch zijn er geen onomstotelijke weten-
schappelijke bewijzen die aangeven dat
draadloze telefoons helemaal veilig zijn.
Daarom raden sommige deskundigen aan de
mobiele telefoon met mate te gebruiken tot
de resultaten van onderzoeken die nog lo-
pen, gepubliceerd worden.
Gebruikt u in de auto een mobiele telefoon
die niet op de buitenantenne voor telefoons
aangesloten is, dan kan de elektromagneti-
sche straling hoger zijn dan wanneer de mo-
biele telefoon aangesloten zou zijn op een »
261
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid