69
Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van deze
systemen de volgende gebruiksadviezen in
acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand vijf tot tien minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek ver vangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag). Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel. Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland bevat het aircocircuit het
broeikasgas R134a .
Hoeveelheid gas: 0,450
k
g (+/- 0,025
k
g),
GWP-index 1430 ton (CO2-equivalent:
0,6 4 4 to n).
F
L aat de airconditioning regelmatig
controleren zoals voorgeschreven in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruit gaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde
ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
3
Ergonomie en comfort
72
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Bij onvoldoende omgevingslicht of tijdens
de werking van de ruitenwissers worden de
parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld. Zodra het omgevingslicht
voldoende is of de ruitenwissers stoppen, wordt
de verlichting weer uitgeschakeld.
Deze functie is niet compatibel met
dagrijverlichting.Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen.
De verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien
nodig zelf in.
Dek de lichtsensor aan de bovenzijde
van de voorruit (achter de binnenspiegel)
niet af. Deze wordt gebruikt voor
het automatisch inschakelen van de
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand AUTO .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring vooruit of achteruit. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als u de
verlichting zelf in - of uitschakelt.
In het geval van een storing van
de lichtsensor gaat de verlichting
in combinatie met het lampje
Service branden, vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
LED-dagrijverlichting
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld,
gaat de dagrijverlichting uit.
Instellen
Voor landen waar het voeren van verlichting
overdag niet wettelijk verplicht is, kunt
u de functie in- of uitschakelen via het
configuratiemenu.
Follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende werking
F Geef binnen 1 minuut na het afzetten van
het contact eenmaal een "lichtsignaal".
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische werking
F Deze functie kan ingeschakeld worden via het configuratiemenu
van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het audio- en
datacommunicatiesysteem .
Verlichting en zicht
103
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd voor de veiligheid meer afstand tot uw
voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet
met draaiende motor stil op een plaats
waar brandbaar materiaal (droog gras,
afgevallen blad, ...) in contact kan komen
met het warme uitlaatsysteem – Kans op
brand!Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P
, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Bij het trekken van een aanhanger
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
6
Rijden
104
In sommige gevallen van een zware
belasting van de motor (trekken van
een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur), wordt het
motorvermogen automatisch begrensd. In
een dergelijk geval wordt de airconditioning
automatisch uitgeschakeld om het beschikbare
motorvermogen te verhogen.F
A
ls dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP , stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000
km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen
.
Bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt de parkeerhulp
achter automatisch uitgeschakeld om
onnodige geluidssignalen te voorkomen.
Motor starten en afzetten
Stand Contact (accessoires).
Om het stuurslot te ontgrendelen, moet het
stuur wiel licht worden gedraaid ter wijl de
sleutel zonder te forceren wordt gedraaid.
In deze stand kunnen bepaalde accessoires
gebruikt worden. Stand Starten.
De startmotor wordt bediend en de motor wordt
gestart. Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Stand STOP
: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het stuur wiel tot
het stuurslot wordt vergrendeld.
Als dit lampje brandt, is er een portier,
achterklep, achterdeur, schuifdeur of
motorkap niet goed gesloten.Dieselmotoren
Als de temperatuur hoog genoeg is,
brandt het lampje minder dan een
seconde en kunt u de motor direct
starten.
Wacht bij koude weersomstandigheden tot
dit verklikkerlampje uitgaat en zet ver volgens
de startmotor in werking (stand starten) tot de
motor aanslaat. Laat de motor, voordat het contact
wordt afgezet, nog enkele seconden
draaien zodat het toerental van de
turbocompressor (dieselmotor) kan
afnemen.
Trap het gaspedaal niet in wanneer het
contact wordt afgezet.
Het is niet nodig om een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de auto.
Rijden
108
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen versnelling
worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het lampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de stand-
bystand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering) bij stilstaande
auto of een snelheid lager dan 8
km/h het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Als uw auto met dit systeem is uitgerust, wordt
de duur van de momenten in de STOP-stand
tijdens een rit door een teller berekend. Elke
keer als het contact wordt ingeschakeld met de
sleutel, wordt deze teller op 0 gezet.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van de aanwijzing.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Rijden
109
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
is voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet beschikbaar.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de functies van de auto, zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld, -
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Overgang naar de START-stand
Het lampje " ECO" gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
•
a
ls u, met de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A of M , het
rempedaal loslaat,
•
m
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand A of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Als u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet opnieuw gestart wordt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto bij een
handgeschakelde versnellingsbak hoger is
dan 25
km/h of hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak met
6 versnellingen,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem of de auto.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
6
Rijden
110
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
F
U k
unt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door op de toets
" ECO OFF " te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat branden
en er verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
F Druk nogmaals op de toets ECO OFF .
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets ECO OFF eerst knipperen en brandt
vervolgens permanent.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om ver wondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu. Laat
eventuele werkzaamheden aan deze accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V- ac c u.
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu .
Rijden
127
Onderbreking
brandstoftoevoer
Bij een krachtige aanrijding worden de
brandstoftoevoer van de auto automatisch
onderbroken.Het knipperen van dit lampje wordt
vergezeld door een melding op het
display.
Controleer van buiten de auto of er geen
brandstofgeur te ruiken is en of er geen
brandstof lekt. Herstel ver volgens de toevoer:
F
z
et het contact af (stand STOP),
F
h
aal de sleutel uit het contactslot,
F
s
teek de sleutel in het contactslot,
F
z
et het contact aan en start de motor.
7
Praktische informatie