6
Verklikkerlampjes
VerklikkerlampjeStatusOorzaak Acties/Opmerkingen
Ready Brandt in
combinatie met een
geluidssignaal. De auto is klaar om te rijden. Het lampje brandt ter wijl de auto wordt gestart.
Het gaspedaal kan worden bediend en u kunt
de airconditioning of verwarming gebruiken.
Reservevoorraad Brandt in
combinatie met een
geluidssignaal. De laadtoestand van de
tractiebatterij is laag.
Controleer de resterende actieradius
Zorg er voor dat de auto bij de eerstvolgende
gelegenheid wordt opgeladen.
Bescherming
tractiebatterij Brandt in combinatie
met een continu
geluidssignaal. De laadtoestand van de
tractiebatterij is kritiek.
In het geval dat de batterijlading kritiek is,
neemt het motor vermogen geleidelijk aan af.
De auto moet direct worden opgeladen.
Aan. Beperking van het beschikbare
motorvermogen. Als het verklikkerlampje niet uitgaat, raadpleeg
dan het netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laden tractiebatterij Aan. De tractiebatterij wordt
geladen. Als het laden is voltooid, gaat het lampje uit.
Knippert. De auto kan niet worden
gestart, omdat de laadkabel
nog is aangesloten op de
laadaansluiting van de auto. Controleer of de laadkabel nog is aangesloten.
Koppel de laadkabel los.
Zelfdiagnose
elektrisch
hoofdcircuit Aan.
Een storing in het elektrische
hoofdcircuit. Laat uw auto zo snel mogelijk controleren door
een dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing in de
aandrijflijn Aan.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat uw auto zo snel mogelijk controleren door
een dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Cockpit
21
- controleer of het laadstroomcontrolelampje op
het instrumentenpaneel en het
groene lampje CHARGING
van het controlepaneel blijven
branden (niet knipperen).
Als het laden begint, wordt dit
bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
De status van de laadindicator van de
tractiebatterij wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven en de stand van de wijzer geeft
de voortgang van het laden van de batterij aan.
Als dit niet het geval is, is het laden niet
begonnen. Herhaal de procedure en controleer
daarbij of u alles goed hebt aangesloten. Als de buitentemperatuur lager is dan
-25
°C, is het laden wellicht niet mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de motor niet
worden gestart als de laadkabel is aangesloten
op de laadaansluiting van de auto.
Laad de tractiebatterij eens in de twee weken
helemaal op; hiermee zorgt u voor een optimale
levensduur van de tractiebatterij.
Om de tractiebatterij helemaal op te laden moet
u de procedure voor normaal laden volgen
zonder het laden te onderbreken, tot het systeem
automatisch wordt uitgeschakeld. Dit wordt
bevestigd door het doven van het laadlampje op
het instrumentenpaneel. Als het bestuurdersportier
wordt geopend, wordt tijdelijk de status van de
laadindicator weergegeven zodat u de laadtoestand
van de tractiebatterij kunt controleren.
Loskoppelen
Het doven van het laadlampje op
het instrumentenpaneel en het
knipperen van het groene lampje
CHARGING in de controller duidt
erop dat het laden is voltooid.
-
D
ruk op de knop om de speciale
laadstekker los te nemen,
-
p
laats de beschermkap op de laadkabel,
-
s
luit het deksel van de laadaansluiting en
vervolgens de klep,
-
v
er wijder de stekker van de laadkabel aan
de zijde van het controlepaneel uit het
stopcontact,
-
be
rg de laadkabel op.
Na het laden
-
C
ontroleer of het deksel en de klep van de
laadaansluiting zijn gesloten.
-
L
et er goed op dat er geen stof of water in
de laadaansluiting, onder het deksel van de
laadaansluiting of in de speciale laadstekker
terechtkomt (kans op brand of elektrocutie).
-
L
aat de kabel na het laden niet in het
stopcontact zitten (kans op kortsluiting of
elektrocutie als de kabel nat wordt of in
water terechtkomt).
-
D
emonteer de laadaansluiting van de auto
en de laadkabel niet en wijzig er niets aan
(kans op brand).
3
Laden van de tractiebatterij
23
Raak de metalen uiteinden van de
standaard laadaansluiting of de laadkabel
niet aan. Anders bestaat de kans op een
elektrocutie en/of storingen.Als het laden begint, wordt dit
bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
Op het laadpunt wordt aangegeven
wanneer het laden is voltooid.
-
s
luit de kabel van het laadpunt aan op de
aansluiting van de auto en volg daarbij de
op het laadpunt vermelde aanwijzingen. Het snelladen stopt automatisch als de
hoofdbatterij ongeveer 80% is geladen.
U kunt de batterij tot 100% laden door de
procedure opnieuw te starten. Echter de
extra tijd voor dit aanvullende laadproces
is relatief lang omdat de laadsnelheid is
afgenomen.
Om veiligheidsredenen kan de motor
niet worden gestart als de laadkabel is
aangesloten op de laadaansluiting van de
auto.
Controleer na het laden of het deksel
en de klep van de laadaansluiting zijn
gesloten.
Let er goed op dat er geen stof of water
in het laadpunt, onder het deksel van het
laadpunt of in de laadstekker terechtkomt.
Kans op brand of elektrocutie.Als de buitentemperatuur lager is dan
0
°C, kunnen de laadtijden langer zijn.
Als de buitentemperatuur lager is dan
-25 °C, is laden wellicht niet mogelijk.
Stilzetten van de auto voor een langere
periode
Wanneer uw auto langere tijd niet wordt
gebruikt, moet u iedere drie maanden
de hoofdbatterij volledig laden (volg de
normale laadprocedure).
Vóór het uitvoeren van de laadprocedure
moet controleren of de 12V-accu niet is
losgekoppeld of leeg is. Raadpleeg, indien
dit het geval is, de paragraaf "12V-accu"
voor informatie over het aansluiten of
laden hiervan.
3
Laden van de tractiebatterij
27
12V- ac c u
Alle andere elektrische componenten van uw
auto worden gevoed door de 12V-accu.
Deze bevindt zich in de ruimte onder de
motorkap en wordt door de tractiebatterij
geladen als de elektromotor werkt (lampje
"Ready" op het instrumentenpaneel brandt) en
tijdens het opladen.Als de 12V-accu ontladen is, kan
de elektromotor niet meer worden
ingeschakeld en kan de tractiebatterij niet
meer worden geladen.
Als u de auto langer dan een maand niet
gebruikt, is het raadzaam de 12V-accu los
te koppelen.
Toegang tot de 12V-accu Starten van de motor met
een hulpaccu
controleer of de hulpaccu ook een
12V- ac c u is.
Voordat u werkzaamheden gaat uitvoeren:
-
z
et de keuzeschakelaar in stand P
, zet
het contact af, controleer of het centrale
display uit is en controleer of de auto niet is
aangesloten op een stopcontact,
-
o
ntgrendel de motorkap met de hendel in
het interieur, maak de veiligheidshaak aan
de voorzijde van de auto los en open de
motorkap,
- b
evestig de motorkapsteun,
-
v
er wijder de afdekkap van de 12
V-accu om
bij de twee accupolen te komen. -
V
er wijder het afdekkapje van de (+)
accupool,
4
12V- ac c u
3
.
.
Rijadviezen 103
Motor starten en afzetten 1 04
Elektronische startblokkering
1
05
Parkeerrem
105
Handgeschakelde versnellingsbak
1
05
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
met 6 versnellingen
1
06
Schakelindicator
108
Stop & Start
1
08
Hill Start Assist
1
11
Bandenspanningscontrolesysteem
112
Bandenspanningscontrolesysteem
met resetfunctie
1
13
Snelheidsbegrenzer
115
Snelheidsregelaar
1
17
Active City Brake
1
20
Parkeerhulp
122
Achteruitrijcamera
1
24Brandstof
126
Onderbreking brandstoftoevoer 1 27
Geschikte brandstoffen
1
28
Sneeuwkettingen
129
Afneembaar sneeuwscherm
1
30
Ruitenwisserblad vervangen
1
30
Trekhaak
131
Afneembare trekhaak met
zwanenhalskogel
131
Allesdragers
1
33
Dakrails Zénith
1
33
Overige accessoires
1
34
Onder de motorkap
1
35
M otoren
13 6
Niveaus controleren
1
36
Controles
1
38
AdBlue
® (BlueHDi-motoren) 1 40
Bandenreparatieset
1
43
Wiel verwisselen
1
43
Wieldop op de velg aanbrengen
1
47
Een lamp vervangen
1
49
Een zekering vervangen
1
54
Ac cu
15
8
Eco-mode
159
Slepen van uw auto
1
59
Brandstoftank leeg (diesel)
1
60Algemeen
1
61
Benzinemotoren/gewichten
1
62
Dieselmotoren/gewichten
163
Afmetingen
1
65
Identificatie
1
74
Rijden
Praktische informatie
In geval van pech Technische gegevens
Index
Audio en telematica
7 inch touchscreen
Audiosysteem
.
Inhoudsopgave
4
Cockpit1.Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
2. Instrumentenpaneel met display.
3. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
4. Contact.
5. Bediening audiosysteem.
6. Bestuurdersairbag/claxon.
7. Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel.
8. Schakelaars snelheidsregelaar/-
begrenzer.
9. Bedieningspaneel: parkeerhulp, afstellen
van de koplamphoogte, ASR /DSC, Stop
& Start, alarmsysteem (afhankelijk van
het verkoopland).
10. Motorkap openen.
11. Elektrische verstelling buitenspiegels.
12 . Ruitbediening vóór.
13. Schakelaarpaneel: alarmknipperlichten,
kinderbeveiliging (afhankelijk van de
uitvoering).
14 . A a n s t e ke r.
15. Bediening ventilatie/verwarming.
16. Bediening elektronisch gestuurde
versnellingsbak of Grip Control.
17. Touchscreen.
18. USB-aansluiting (bij elektronisch
gestuurde versnellingsbak).
19. USB-aansluiting (bij handgeschakelde
versnellingsbak).
Overzicht
13
RoetfilterBrandt permanent. Een storing van het roetfilter
(brandstofadditiefniveau, kans
op verstopping enz.). Laat het filter controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het controleren van de niveaus
.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
AdBlue
®
(BlueHDi-diesel)Brandt permanent
sinds het contact is
aangezet in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding van het
aantal kilometers dat u
nog kunt rijden.De resterende actieradius ligt
tussen de 2400 en 600 km.Vul zo snel mogelijk AdBlue® bij.
+ AdBlue
®
(BlueHDi-diesel)
Knippert, in
combinatie met het
branden van het
lampje Service, een
geluidssignaal en
een melding van het
aantal kilometers dat
u nog kunt rijden. De resterende actieradius ligt
tussen de 600 en 0
km.U moet
AdBlue
® bijvullen om te voorkomen dat de
motor niet meer kan worden gestar t. .
Knippert, in
combinatie met het
branden van het
lampje Service, een
geluidssignaal en
een melding dat het
starten geblokkeerd
is. Het AdBlue
®-reser voir is
leeg: het starten van de
motor wordt geblokkeerd
door het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem. Om de motor opnieuw te kunnen starten, moet
u
AdBlue® bijvullen.
Het betreffende reservoir moet worden bijgevuld met
minimaal 5
liter AdBlue
®.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue
®.
1
Instrumentenpaneel
15
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Mistachterlicht Brandt permanent. Handmatig ingeschakeld. Het mistachterlicht werkt alleen als de parkeerlichten
of het dimlicht ingeschakeld is.
Schakel het mistachterlicht bij normaal zicht uit om
een bekeuring te voorkomen.
Dit licht is fel rood.
Groene lampjes
ECOBrandt permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand
gezet (bij rood licht, stopbord,
opstopping enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
Knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit. De STOP-stand is tijdelijk niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Richtingaanwijzer
links Knippert, met
geluidssignaal. Een verandering van richting
waarbij de lichtschakelaar wordt
gebruikt. Beweeg de hendel omlaag.
Richtingaanwijzer
rechts Knippert, met
geluidssignaal. Een verandering van richting
waarbij de lichtschakelaar wordt
gebruikt. Beweeg de hendel omhoog.
Mistlampen vóór Brandt permanent. Handmatig ingeschakeld. De lichten werken alleen als de parkeerlichten of het
dimlicht ingeschakeld is.
1
Instrumentenpaneel