Page 57 of 207
Opbergen55Vastmaken
Steek de afdekking in de zijgeleiders
en klap deze omlaag. Haak de
ophangkoorden aan de achterklep.
Vloerplaat bagageruimte
Til de vloerplaat van de bagageruimte op om bij de bandenreparatieset, het
boordgereedschap en de gevaren‐
driehoek te komen.
Bij uitvoeringen met een reservewiel
bevindt het reservewiel zich samen
met het andere boordgereedschap
onder de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Gereedschap 3 156.
Algemene tip9 Waarschuwing
Berg omwille van de veiligheid alle
onderdelen in de bagageruimte op hun plek op en rijd altijd met geslo‐
ten afdekking laadruimte en, zo
mogelijk, met omhoog geklapte
rugleuningen.
Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling
afslaan of een ongeval letsel door
rondslingerende voorwerpen
oplopen.
Gevarendriehoek
Auto's met reservewiel
Berg de gevarendriehoek op in de
bagageruimte.
Page 58 of 207
56OpbergenAuto’s met bandenreparatieset
Berg de gevarendriehoek op in de
gereedschapskoffer van de auto onder de vloerplaat in de bagage‐
ruimte.
Verbanddoos
Verbanddoos in de bagageruimte
opbergen.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
Page 59 of 207

Opbergen57● De bagage mag de bedieningvan pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 182) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin
deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Page 60 of 207

58Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................59
Stuurwielverstelling ...................59
Stuurbedieningsknoppen ...........59
Verwarmd stuurwiel ...................59
Claxon ....................................... 60
Wis-/wasinstallatie voorruit ........60
Wis-/wasinstallatie achterruit .....61
Buitentemperatuur .....................61
Klok ........................................... 61
Elektrische aansluitingen ...........63
Aansteker .................................. 63
Asbakken ................................... 63
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................64
Instrumentengroep ....................64
Snelheidsmeter ......................... 64
Kilometerteller ........................... 64
Dagteller .................................... 64
Toerenteller ............................... 64
Brandstofmeter .......................... 65
Brandstofkeuzeschakelaar ........65
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 66
Service-display .......................... 66Controlelampjes........................67
Richtingaanwijzer ......................69
Gordelverklikker ........................70
Airbag en gordelspanners .........70
Airbag-deactivering ...................70
Laadsysteem ............................. 71
Storingsindicatielamp ................71
Service-indicatie ........................71
Rem- en koppelingssysteem .....71
Pedaal intrappen .......................71
Antiblokkeersysteem (ABS) .......72
Schakelen .................................. 72
Stuurbekrachtiging ....................72
Lane Departure Warning ...........72
Ultrasoonparkeerhulp ................72
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............72
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....73
Traction Control-systeem UIT ...73
Koelvloeistoftemperatuur ...........73
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 73
Motoroliedruk ............................. 73
Te laag brandstofpeil .................74
Startbeveiliging .......................... 74
Motorvermogen verminderd ......74
Rijverlichting .............................. 74
Grootlicht ................................... 74
Mistlamp .................................... 74Mistachterlicht........................... 74
Cruise control ............................ 75
Snelheidsbegrenzer ..................75
Motorkap open .......................... 75
Portier open ............................... 75
Informatiedisplays ........................75
Driver Information Center ..........75
Info-Display ............................... 80
Boordinformatie ........................... 82
Geluidssignalen .........................83
Batterijspanning .........................84
Persoonlijke instellingen ..............84
Telematicaservice ........................87
OnStar ....................................... 87
Page 61 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen59Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
Met de knoppen op het stuurwiel kunt u het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het infotainmentsys‐ teem en een aangesloten mobiele
telefoon bedienen.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 124.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Verwarmd stuurwiel
Druk op A om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid door de led in de toets.
Page 62 of 207
60Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel voor
plaatsing van de handen zijn sneller
warm en worden warmer dan de
overige gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 111.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamE:intervalwissenOFF:uit
Druk de hendel omlaag naar de stand
2 om de wissers één slag te laten
maken wanneer ze uitgeschakeld
zijn.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 142
Page 63 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen61Wis-/wasinstallatie
achterruit
Druk de tuimelschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
bovenste stand:continue werkingonderste stand:onderbroken
werkingmiddenstand:uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Sproeiervloeistof 3 142
Persoonlijke instellingen 3 84.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐ ging.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Info-Display 3 80
Page 64 of 207

62Instrumenten en bedieningsorganenGraphic-Info-DisplayDruk op MENU om het betreffende
audiomenu te openen.
Selecteer Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen.
Druk op de schermtoets 12-24 uur
onder in het scherm tot u de gewenste
tijdnotatie vindt.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM en PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de datum instellen.
7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.