Instrumenten en bedieningsorganen99Tegelijkertijd wordt het actuele
brandstofverbruik aangegeven.
● Grootverbruikers : lijst met de
grootste comfortverbruikers die
momenteel zijn ingeschakeld,
worden weergegeven in afne‐ mende volgorde. De mogelijke
brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgescha‐
kelde verbruiker verdwijnt van de
lijst en de verbruikswaarde wordt bijgewerkt.
Onder bepaalde omstandighe‐
den activeert de motor de achter‐
ruitverwarming automatisch om
de motor zwaarder te belasten. In dat geval wordt de achterruitver‐
warming aangeduid als een van
de grootste verbruikers, zonder
dat de bestuurder deze heeft
geactiveerd.
● Zuinig rijden : Weergave van de
ontwikkeling van het gemiddelde
brandstofverbruik over een
afstand van 50 km. Gevulde
segmenten geven het verbruik
weer in stappen van 5 km en
laten het effect van de omgeving
of het rijgedrag op het brandstof‐
verbruik zien.
Menu prestaties
Druk op MENU om de Menu
prestaties te selecteren of selecteer
C op het Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een
submenu te kiezen. Druk op
SET/CLR om te bevestigen.
Submenu's zijn: ● Acceleratie : Weergave van de
huidige acceleratie in alle richtin‐
gen.
● Rondetijd : Weergave van ronde‐
tijden, topsnelheid, gemiddelde
snelheid en gemiddelde tijd. Volg de instructies in het submenu.
Instrumenten en bedieningsorganen1179Gevaar
De service is alleen beschikbaar
voor markten waar deze wettelijk
vereist en geactiveerd is. Daarbij
zijn de handmatige en automati‐
sche noodoproepfunctie afhanke‐
lijk van de beschikbaarheid van de noodhulpcentra en de infrastruc‐
tuur in het betreffende land.
Let op
Voor een beschikbaar en bedrijfsge‐
reed systeem zijn werkende boorde‐
lektronica, mobiele service en een
GLONASS-satellietverbinding
nodig. Afhankelijk van de uitrusting
wordt een reserveaccu gebruikt.
Bedieningsknoppen
SOS knop K
Druk op K en druk na een vraag
nogmaals hierop om een noodhulp‐
verbinding tot stand te brengen.
TECT knop J
Druk op J om een oproep te annule‐
ren of voor onderhoud (alleen voor
monteur).
Status-LEDHet systeem koppelt terug via
gesproken berichten en een LED.
Groen:Het systeem is gereed of
binnen de terugbeltijd,
gedurende welk de advi‐
seur kan terugbellen na
het tot stand brengen van
de verbinding (tot zo'n
twee uur, oog mogelijk met contact uit).Groen
knippe‐
rend:Het systeem is bezig met
kiezen, verzenden van
gegevens of er wordt een
spraakverbinding tot stand
gebracht.Rood:Na het inschakelen van
het contact start het
systeem gedurende maxi‐
maal 15 seconden op,
daarna wordt de LED
groen. Als de LED rood
blijft of van groen in rood
verandert, is er een
probleem. Roep de hulp
van een werkplaats in.Rood
knippe‐
rend:Oproep is niet mogelijk,
bijv. vanwege niet beschik‐ baar mobiel netwerk.
Klimaatregeling133Ontwasemen en ontdooien
●V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen ß 3 48,
Verwarmd stuurwiel * 3 76.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Rijden en bediening145De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐ lingsbak gedurende ongeveer vijf
minuten worden verwarmd. De
keuzehendel moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de acti‐
vering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐
men:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐ tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal bedient. Een accu‐ sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Rijden en bediening147●De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
" Klimaatregeling " voor meer details
3 135.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 143.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
bijv. de elektrische hulpverwarming of
de achterruitverwarming uitgescha‐
keld of in een energiespaarstandgezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐ onaire toerentalstand op de toeren‐
teller.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gehaald voordat u de koppeling hebt
bediend, gaat het lampje - branden
of wordt het als symbool weergege‐
ven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 90.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐ bericht in het Driver Information
Centre.
160Rijden en bedieningVoor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC afzonderlijk worden
gedeactiveerd:
● Druk kort op b: alleen Traction
Control-systeem is inactief, ESC blijft actief, k licht op.
● Houd b gedurende ten minste vijf
seconden ingedrukt: TC en ESC
worden gedeactiveerd, k en n
lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde
modus als statusbericht op het Driver
Information Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESP de drempelwaarde overschrijdt,
activeert het systeem ESP opnieuw
voor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.Deactivering, OPC-versie
Voor rijden met optimaal vermogen
kunnen ESC en TC afzonderlijk
worden gedeactiveerd. De volgende modi zijn selecteerbaar:
● Druk kort op b: alleen Traction
Control-systeem is inactief, ESC blijft actief, k licht op.
● b twee keer binnen twee secon‐
den kort indrukken: TC is inactief,
ESC werkt zonder verlies aan
motorvermogen, k en n lichten
op.
● Houd b gedurende ten minste vijf
seconden ingedrukt: TC en ESC
zijn geheel inactief, k en n lich‐
ten op.
Ook verschijnt de geselecteerde
modus als statusbericht op het Driver Information Center.
Bij de OPC-versie blijven TC en ESC
gedeactiveerd zelfs als de auto door
onstabiel rijgedrag de drempel‐
waarde overschrijdt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
178Rijden en bediening
De minimale weer te geven afstand
is 0,5 s.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: .- s.
Actieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om
de schade door aanrijdingen met
voorliggers of obstakels te beperken,
indien een aanrijding door remmen of
sturen niet langer kan worden verme‐
den. Voordat de actieve noodrem
activeert, geeft de frontaanrijdings‐
waarschuwing een waarschuwing
3 174.
Deze functie maakt gebruik van input
uit vele bronnen (bijv. radarsensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
De actieve noodrem werkt automa‐
tisch bij snelheden boven wandel‐
snelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 108.
Het systeem omvat: ● Anticiperend remsysteem
● Automatisch noodstopsysteem
● Anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder, voor het besturen van
de auto en anticiperen op de
verkeerssituatie, over te nemen.
De functie is puur ondersteunend
van aard. De bestuurder moet,
afhankelijk van de rij-omstandig‐
heden, zelf het rempedaal bedie‐
nen.
Anticiperend remsysteem
Bij het naderen van een voorligger
met een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet het
anticiperend remsysteem een lichte
remactie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Automatisch noodstopsysteem
Na het voorbereiden van de remmen
en net voor het moment van aanrij‐
ding past deze functie automatisch
beperkte remactie toe om de snelheid
te verlagen.
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem
en het automatisch noodstopsys‐
teem, verhoogt het anticiperende
202Rijden en bedieningverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering
hellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 267
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(75 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
met 60 kg overschreden worden en
ook het toelaatbare totaalgewicht
mag met 60 kg worden overschreden. Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
ting overschreden, dan geldt een
maximumsnelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.