2–37
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
1. Open het vouwdak.
2. Controleer of het contact uitgeschakeld
is.
3. Schuif de passagierszitting zo ver
mogelijk naar achteren (pagina
2-5 ).
*1
*1 Wellicht dient u voor het passend
maken van bepaalde kinderzitjes
de zitting een weinig naar voren te
schuiven en de rugleuning van de
zitting achterover te verstellen.
4. Let er op dat de rugleuning stevig
vergrendeld is door de rugleuning naar
achteren te duwen totdat deze volledig
vergrendeld is.
5. Maak de ruimte tussen het zitkussen
en de rugleuning een weinig groter
om de plaatsen van de Iso ¿ x-ankers te
bepalen.
OPMERKING
De markeringen boven de Iso ¿ x-ankers
geven de plaatsen van de Iso ¿ x-ankers
aan voor de bevestiging van een
kinderzitje.
6. Bevestig het kinderzitje met behulp
van de Iso ¿ x-ankers en volg daarbij
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
7. Zet het contact op ON en controleer dat
na het installeren van het kinderzitje
op de passagierszitting het airbag-
uitgeschakeld OFF-indicatielampje van
de passagiersairbag gaat branden.
Als het airbag-uitgeschakeld OFF-
indicatielampje van de passagiersairbag
niet brandt, het kinderzitje verwijderen,
het contact op OFF zetten en
vervolgens het kinderzitje opnieuw
installeren (pagina 2-54 ).
8. Als uw kinderzitje uitgerust is met een
spanriem, betekent dit waarschijnlijk
dat het voor de veiligheid van het kind
van groot belang is de spanriem stevig
te bevestigen. Volg bij het bevestigen
van spanriemen steeds nauwkeurig de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje (pagina 2-34 ).
2–40
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Als uw auto is ook uitgerust met een inzittende passagier detectiesysteem, zie voor
bijzonderheden Inzittende passagier detectiesysteem (pagina 2-54 ).
Als uw auto is uitgerust met een inzittende passagier detectiesysteem, gaat het airbag-
uitgeschakeld indicatielampje van de passagiersairbag gedurende een bepaalde tijd branden
nadat het contact op ON is gezet.
Een kind dat te klein is om gebruik te kunnen maken van een veiligheidsgordel dient op de
juiste wijze beveiligd te worden via het gebruik van een kinderzitje (pagina 2-19 ).
Bepaal nauwkeurig welk kinderzitje voor uw kind noodzakelijk is en volg zowel de
richtlijnen voor installatie in dit instructieboekje als de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
WAARSCHUWING
In auto's uitgerust met airbags dienen veiligheidsgordels gedragen te worden:
Het uitsluitend vertrouwen op de airbags voor bescherming tijdens een aanrijding
is gevaarlijk. Airbags alleen kunnen geen ernstig letsel voorkomen. De betreffende
airbags worden uitsluitend opgeblazen bij het eerste ongeval, zoals een frontale, bijna
frontale of zijdelingse botsing met een gematigde of grotere kracht. De inzittenden
dienen dus altijd hun veiligheidsgordels te dragen.
Controleer bij gebruik van een kinderzitje altijd dat het airbag-uitgeschakeld
OFF-indicatielampje van de passagiersairbag brandt (Met inzittende passagier
detectiesysteem):
Het vervoeren van een kind in een kinderzitje dat op de passagierszitting is geïnstalleerd
terwijl het airbag-uitgeschakeld OFF-indicatielampje van de passagiersairbag niet
brandt is uiterst gevaarlijk. Bij een ongeluk bestaat de kans dat een airbag wordt
opgeblazen en ernstig letsel, mogelijk met dodelijk a À oop, aan het kind toebrengt dat
in het kinderzitje vervoerd wordt. Controleer altijd dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indicatielampje van de passagiersairbag brandt.
Zie Inzittende detectiesysteem op pagina 2-54 .
2–41
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Uiterst gevaarlijk! Gebruik nooit een achterwaarts gericht kinderzitje op de
passagierszitting welke voorzien is van een airbag die geactiveerd zou kunnen worden:
Gebruik NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een zitting die aan de voorzijde
door een ACTIEVE AIRBAG beveiligd is. Dit kan DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
aan het KIND toebrengen.
Zelfs bij een gematigde botsing kan het kinderzitje door een activerende airbag geraakt
worden en met kracht naar achteren verplaatst worden, waardoor het kind ernstig
of dodelijk letsel zou kunnen oplopen. Als uw auto is uitgerust met een inzittende
passagier detectiesysteem, altijd controleren dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indicatielampje van de passagiersairbag brandt.
Ga niet te dichtbij de airbags van bestuurder en passagier zitten:
Het te dichtbij de airbagmodules van bestuurder en passagier zitten of er handen
of voeten op plaatsen is uiterst gevaarlijk. De airbags van bestuurder en passagier
worden met grote kracht en snelheid opgeblazen. Als iemand er zich te dichtbij bevindt
kan dit ernstig letsel veroorzaken. De bestuurder dient altijd alleen de rand van het
stuurwiel vast te houden. De passagier dient beide voeten op de vloer te houden. De
inzittenden dienen hun zittingen zover mogelijk naar achteren af te stellen en altijd
rechtop tegen de rugleuningen te zitten en op de juiste wijze gebruik te maken van de
veiligheidsgordels.
Bij auto's met zij-airbags niet te dicht bij een portier gaan zitten of tegen de portieren
leunen:
Het te dichtbij de zij-airbagmodules zitten of er handen op plaatsen is uiterst gevaarlijk.
Een zij-airbags wordt met grote kracht en snelheid rechtstreeks vanuit de buitenste
schouder van de rugleuning van de voorzitting opgeblazen en breidt zich uit langs het
voorportier aan de zijde waar de auto geraakt is. Ernstig letsel kan worden veroorzaakt
als iemand in de zittingen te dicht bij het portier zit of tegen een raam leunt. Ook
kan door tegen het portier in slaap te vallen of tijdens het rijden uit het raam van het
bestuurdersportier te hangen de zij-airbag geblokkeerd worden, waardoor de voordelen
van de aanvullende beveiliging ongedaan gemaakt worden. Geef de zij-airbags
voldoende ruimte om te functioneren door tijdens het rijden in het midden van de zitting
plaats te nemen en de veiligheidsgordels op de juiste wijze te dragen.
2–54
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
*Bepaalde modellen.
Inzittende passagier detectiesysteem *
Lees eerst nauwkeurig “Voorzorgsmaatregelen betreffende het aanvullende
beveiligingssysteem (SRS)” (pagina 2-39 ).
Inzittende passagier detectiesensor
Uw auto is uitgerust met een inzittende passagier detectiesensor als onderdeel van het
aanvullende beveiligingssysteem. Deze sensor is ingebouwd in het zitkussen van de
passagierszitting. Deze sensor meet de elektrostatische capaciteit van de passagierszitting.
De SAS eenheid is geconstrueerd om te voorkomen dat de voor- en zij-airbags en het
systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner van de passagierszitting worden geactiveerd
als het airbag-uitgeschakeld OFF-indicatielampje van de passagiersairbag gaat branden.
Om de kans op letsel veroorzaakt door het activeren van de passagiersairbag te verminderen,
schakelt het systeem de voor- en zij-airbags van de passagierszitting en ook het systeem van
de veiligheidsgordelvoorspanner uit wanneer het airbag-uitgeschakeld OFF-indicatielampje
van de passagiersairbag gaat branden. Zie onderstaande tabel voor de omstandigheden
waarbij het airbag-uitgeschakeld indicatielampje van de passagiersairbag gaat branden.
Dit systeem schakelt de voor- en zij-airbags van de passagierszitting en ook het systeem
van de veiligheidsgordelvoorspanner uit, dus controleer dat het airbag-uitgeschakeld
indicatielampje van de passagiersairbag brandt overeenkomstig onderstaande tabel.
Het waarschuwingslampje van het systeem van airbag/veiligheidsgordelvoorspanner gaat
knipperen en het airbag-uitgeschakeld OFF-indicatielampje van de passagiersairbag gaat
branden in het geval er een defect is in de sensoren. Als dit gebeurt, zullen de voor- en zij-
airbags van de passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner niet
geactiveerd worden.
Passagiersairbag-uitgeschakeld indicatielampjes
Deze indicatielampjes gaan branden om u er aan te herinneren dat de voor- en zij-airbags
van de passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner tijdens een
botsing niet geactiveerd zullen worden.
Als de inzittende passagier detectiesensor in orde is, zullen beide indicatielampjes gaan
branden wanneer het contact op ON gezet wordt. De lampjes zullen na enkele seconden
uitgaan. Vervolgens zullen de indicatielampjes onder de volgende condities branden of
uitgaan: