3. Het systeem neemt het dan over en pro-
beert de auto te starten. Als de auto niet
start, wordt de startmotor automatisch na
10 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE START/
STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK
en druk vervolgens kort op de knop EN-
GINE START/STOP (motor aan/uit).
2. Het contact keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand
PARK staat, moet de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit) twee secon-
den lang worden ingedrukt of drie keer
kort achtereen bij een rijsnelheid hoger
dan 8 km/u (5 mph) voordat de motor
wordt uitgeschakeld. Het contact blijft inde stand ACC, totdat de schakelhendel in
de stand PARK staat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF. Als de
schakelhendel niet in de stand PARK
staat en de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit) één keer wordt ingedrukt,
verschijnt op het scherm van het display
in de instrumentengroep (indien aanwe-
zig) het bericht "Vehicle Not In Park"
(voertuig niet in PARK) en blijft de motor
draaien. Verlaat een auto nooit als deze
niet in de stand PARK staat, omdat de
auto dan kan wegrollen.
OPMERKING:
Als de schakelhendel in de stand NEUTRAL
staat, moet op de knop ENGINE START/
STOP worden gedrukt terwijl de rijsnelheid
lager is dan 8 km/u (5 mph) voordat de motor
wordt uitgeschakeld, en het contact blijft in
de stand ACC staan. Het systeem wordt au-
tomatisch uitgeschakeld en het contact gaat
in de stand OFF na 30 minuten zonder acti-
viteit als het contact in de stand ACC of RUN
(motor draait niet) is blijven staan en de
versnellingsbak in PARK staat.Functies van knop ENGINE START/STOP — rem-
pedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt het-
zelfde als een contactslot. Deze heeft drie
standen: OFF, ACC en RUN. Om het contact
in een andere stand te zetten zonder het
voertuig te starten en om de accessoires te
kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande
stappen:
• U begint met het contact in de stand OFF.
• Druk eenmaal op de knop ENGINE START/
STOP om het contact in de stand ACC te
zetten (de instrumentengroep geeft "ACC"
weer).
• Druk nogmaals op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
RUN te zetten (de instrumentengroep
geeft "ON/RUN" weer).
• Druk een derde keer op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
OFF te zetten (de instrumentengroep geeft
"OFF" weer).
STARTEN EN RIJDEN
162
Automatische versnellingsbak
Start de motor met de schakelhendel in de
stand PARK. Trap het rempedaal in voordat u
een rijstand inschakelt.
Normaal starten
Let op de lampjes op het instrumentenpaneel
tijdens het starten van de motor.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controle-
lampje "Wachten met starten" gaat bran-
den tijdens het voorgloeien. Als het con-
trolelampje "Wachten met starten"
uitgaat, slaat de motor automatisch aan.
LET OP!
Als het controlelampje "Water in brandstof"
blijft branden, START de motor NIET alvo-
rens het water uit de brandstoffilters af te
tappen om schade aan de motor te voorko-
men. Raadpleeg de paragraaf "Brandstof
aftappen/waterscheidingsfilter" in het
hoofdstuk "Service en onderhoud" op
www.mopar.com/eu/owner/ voor meer in-
formatie.
3.
Het systeem schakelt automatisch de start-
motor in om de motor te starten. Als de auto
niet start, wordt de startmotor automatisch
na 25 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje
oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u controleren
of de handrem volledig is aangetrokken en de
schakelhendel in de stand PARK zetten.
Het handrempedaal bevindt zich in de hoek
links onder het instrumentenpaneel. Om de
handrem aan te trekken, moet u het handrem-
pedaal volledig intrappen. Om de handrem vrij
te zetten, trapt u nogmaals het handrempedaal
in en laat u het pedaal langzaam opkomen,
waarbij u voelt dat de rem wordt vrijgegeven.
Handrem
STARTEN EN RIJDEN
164
Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in
4WD LOW rijdt, is het motortoerental circa
driemaal zo hoog als het motortoerental in de
stand 4WD HI. Laat de motor niet met te
hoge toerentallen draaien en rijd niet sneller
dan 40 km/u (25 mph).
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie verbe-
tert, heeft men de neiging de veilige snelheden
voor bochten en stoppen te overschrijden. Rij
niet harder dan de verkeersomstandigheden
toelaten.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
staat en de handrem niet helemaal is aan-
getrokken, kunnen u of anderen (dodelijk)
gewond raken. In de stand NEUTRAL van
de tussenbak wordt het contact met de
WAARSCHUWING!
aandrijflijn van zowel de aandrijfas voor
als achter verbroken, zodat de auto kan
rollen, zelfs als de versnellingsbak in de
stand PARK is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
Schakelstanden
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand van het 4WD-systeem, zie onder-
staande informatie:
4WD AUTO
Deze stand wordt gebruikt op oppervlakten
zoals ijs, sneeuw, grint, zand en op een droog
wegdek.
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Terrain — in-
dien aanwezig" in dit hoofdstuk voor meer
informatie over de verschillende instellingen
en het bedoelde gebruik.
NEUTRAL
In deze groep wordt de aandrijflijn losgekop-
peld van de aandrijving. Hij wordt gebruikt
om achter een andere auto te slepen met alle
wielen aan de grond. Raadpleeg de paragraaf
"Slepen achter een camper" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie
hierover.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
staat en de handrem niet helemaal is aan-
getrokken, kunnen u of anderen (dodelijk)
gewond raken. In de stand NEUTRAL van
de tussenbak wordt het contact met de
aandrijflijn van zowel de aandrijfas voor
als achter verbroken, zodat de auto kan
rollen, zelfs als de versnellingsbak in de
stand PARK is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
STARTEN EN RIJDEN
172
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
• Het is mogelijk om naar en uit 4WD LOW
te schakelen als de auto helemaal stil-
staat; er kunnen echter problemen ont-
staan omdat de koppelingstanden dan
mogelijk niet goed zijn uitgelijnd. Mogelijk
moet u een aantal schakelpogingen doen
om de koppelingstanden uit te lijnen en de
overschakeling te voltooien. De beste me-
thode is tijdens het rollen van de auto
tussen de 0 en de 5 km/u (0 tot 3 mph).
Als de auto sneller rijdt dan 5 km/u dan
verhindert de tussenbak het schakelen.
Naar de stand NEUTRAL (N) schakelen
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) wordt het contact met de aandrijflijn
van zowel de aandrijfas voor als achter
WAARSCHUWING!
verbroken, zodat de auto in beweging kan
komen, zelfs als de versnellingsbak in de
stand PARK is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand,
terwijl de motor draait.
2. Houd het rempedaal ingetrapt.
3. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
4. Als het voertuig is uitgerust met Quadra-
Lift luchtvering, controleert u of het voer-
tuig op de normale rijhoogte is ingesteld.
5. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houd daarmee gedurende vier
seconden de verzonken knop NEUTRAL
(N) van de tussenbak (deze bevindt zich
bij de modusschakelaar) ingedrukt. Het
lampje achter het NEUTRAL (N)-symbool
gaat knipperen om aan te geven dat wordt
geschakeld. Het lampje stopt met knippe-
ren (en blijft branden) nadat het schake-
len naar NEUTRAAL (N) voltooid is. De
melding "NEUTRAL" (neutraal) verschijntop het display in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
6. Nadat het schakelen voltooid is en het
NEUTRAL (N)-lampje blijft branden, laat
u de knop NEUTRAL (N) los.
7. Schakel de versnellingsbak in REVERSE
(achteruit).
8. Laat het rempedaal gedurende vijf secon-
den los en zorg ervoor dat de auto niet
gaat rollen.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
174
•TRACK– Kalibratie voor wegracen op on-
dergronden met veel tractie. De aandrijf-
lijn is geoptimaliseerd voor maximale trac-
tie. Enig slippen kan voelbaar zijn op
moeilijke ondergronden. Deze functie
wordt gereset naar AUTO aan als het con-
tact wordt ingeschakeld.
•TOW- Gebruik deze modus voor het trek-
ken en vervoeren van zware lasten. De
vering van de auto gaat in de sportstand.
Trailer Sway Control wordt ingeschakeld in
het ESC-systeem. Deze functie wordt ge-
reset naar AUTO aan als het contact wordt
ingeschakeld.
Custom
In deze modus kan de bestuurder een aange-
paste autoconfiguratie maken, die wordt op-
geslagen voor een snelle keuze van de favo-
riete instellingen. Het systeem keert terug
naar de modus AUTO (automatisch) wanneer
de contactsleutel van RUN naar OFF wordt
gedraaid als deze modus is geselecteerd. In
de aangepaste modus kunnen de instellingen
voor stabiliteit, transmissie, stuurinrichting,ophanging, aandrijving op alle wielen en
schakelflippers worden geconfigureerd via de
instellingen voor de aangepaste modus.
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
Actief dempingssysteem
Deze auto is uitgerust met een elektronisch
geregeld dempingssysteem. Dit systeem ver-
mindert het overhellen en de hellingshoek
van de carrosserie in veel rijomstandigheden
waaronder bochten, accelereren en remmen.
Er zijn 3 modi:
•Street Mode(Beschikbaar in de terrein-
standen AUTO, SNOW en CUSTOM.) -
wordt gebruikt bij hoge snelheden waarbij
een gevoel van comfortabel rijden gewenst
is.
•Sport Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, SPORT, CUSTOM en TOW.) -
biedt een stevige vering voor betere rijei-
genschappen.•Track Mode(Beschikbaar in de terrein-
standen AUTO, TRACK en CUSTOM.) -
biedt een zeer stevige vering voor een
agressieve race-ervaring.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
STOP/START-SYSTEEM -
INDIEN AANWEZIG
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen, wordt de motor automatisch weer
gestart.
183
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt
ingeschakeld na elke nor-
male motorstart. Op dat
moment activeert het sys-
teem de modus STOP/
START READY (Stop/Start-
systeem gereed) en,
wanneer aan alle overige voorwaarden is vol-
daan, activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTOSTOP ACTIVE (Autostop Stop/
Start-systeem actief).
Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
•
Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep in
het gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de para-
graaf "Display in de instrumentengroep" in
het hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel le-
ren kennen" in uw gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner.• Het voertuig moet volledig tot stilstand
zijn gebracht.
• De schakelhendel moet in een vooruitver-
snelling staan en het rempedaal moet zijn
ingetrapt.
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. De in-
stellingen van de klant blijven gehandhaafd
wanneer de motor weer wordt gestart.
Raadpleeg de paragraaf "Stop/Start-systeem" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" in uw gebrui-
kershandleiding op
www.mopar.eu/owner.
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. Op het Stop/Start-scherm van het
display in de instrumentengroep kan gede-
tailleerde informatie worden weergegeven
over de werking van het Stop/Start-systeem.
In de volgende situaties zal de motor niet
stoppen:• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• Het bestuurdersportier is niet gesloten.
• De accutemperatuur is te hoog of te laag.
• De accu is bijna leeg.
• Het voertuig bevindt zich op een steile
helling.
• De interieurverwarming of -koeling is inge-
schakeld en er is geen acceptabele tem-
peratuur in het interieur bereikt.
• De klimaatregeling is ingesteld op volledig
ontwasemen bij een hoge aanjagersnel-
heid.
• De klimaatregeling is ingesteld op MAX
A/C.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De transmissie staat niet in een vooruitver-
snelling.
STARTEN EN RIJDEN
184
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO.
• Het rempedaal is niet ingedrukt met vol-
doende druk.
Andere factoren die het gebruik van Autostop
verhinderen:
• Bediening van het gaspedaal.
• Motortemperatuur te hoog.
• 5 MPH drempelwaarde niet bereikt bij
vorige AUTOSTOP.
• Stuurhoek boven drempelwaarde.
• ACC is ingeschakeld en snelheid is
ingesteld.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
De motor starten in de stand autostop
In de vooruitversnelling start de motor wan-
neer het rempedaal niet is ingetrapt of het
gaspedaal wordt ingetrapt. De transmissiewordt automatisch opnieuw ingeschakeld als
de motor opnieuw wordt gestart.
Omstandigheden waarin de motor automatisch
opnieuw start in de stand autostop:
• De schakelhendel wordt uit DRIVE gezet.
• De comfortstand van de temperatuur in
het interieur wordt gehandhaafd.
• Het klimaatsysteem in volle ontwase-
mingsmodus is.
• De temperatuur van het klimaatsysteem of
de aanjagersnelheid wordt handmatig ver-
steld.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.
• Lage vacuümwaarde van remsysteem
(bijv. na meerdere keren na elkaar rem-
men).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• Er doet zich een storing voor in het STOP/
START-systeem.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet.
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.
2. De melding "STOP/START OFF" (stop/
start uit) verschijnt op het display in de
instrumentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Display Instrumentengroep" in het
Schakelaar STOP/START OFF
185
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" in uw gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
Raadpleeg voor meer informatie over het Stop/
Start-systeem de paragraaf "Stop/Start-systeem"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" in uw gebrui-
kershandleiding op
www.mopar.eu/owner.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig ontworpen dat het sys-
teem wordt uitgeschakeld als u gelijktijdig
meerdere functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het systeem op-
nieuw in werking worden gesteld door op de
aan/uit-knop van de cruisecontrol te drukken
en de gewenste snelheid opnieuw in te stel-
len.
Activering
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. CRUISE CONTROL READY
(Cruisecontrol gereed) wordt weergegeven op
het display in de instrumentengroep om aan
te geven dat de cruisecontrol is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets aan/uit om het
systeem uit te schakelen. CRUISE CONTROL
OFF (Cruisecontrol uit) wordt weergegeven op
het display in de instrumentengroep om aan
te geven dat de cruisecontrol is uitgescha-
keld. Het systeem moet worden uitgescha-
keld wanneer het niet wordt gebruikt.
Cruisecontrol-schakelaars
1 — Druk op Cancel
2 — Druk op Set+/Accel
3 — Druk op Resume
4 — Druk op On/Off
5 — Druk op Set-/Decel
STARTEN EN RIJDEN
186