Rijden met uw auto
120
5
• Houd uw auto schoon. Om optimaal
service aan uw auto te kunnen laten
uitvoeren, moet uw auto schoon zijn en
moeten materialen die corrosie
kunnen veroorzaken, verwijderd
worden. Het is vooral belangrijk
opeenhopingen van modder, vuil, ijs,
enz. aan de onderzijde van de auto te
voorkomen. Het extra gewicht van
dergelijke opeenhopingen verhoogt
het brandstofverbruik en het materiaal
kan corrosie veroorzaken omdat het
lang vochtig kan blijven.
• Houd uw auto zo licht mogelijk. Vervoer geen onnodig gewicht in uw auto. Hoe
zwaarder de auto, hoe hoger het
brandstofverbruik.
• Laat de motor niet langer stationair draaien dan nodig is. Als u ergens
moet wachten (en niet aan het verkeer
deelneemt), zet dan de motor uit en
start de motor pas weer als u weg wilt
rijden.
• Denk eraan dat u uw auto niet langdurig warm hoeft te laten draaien.
Laat de motor na het starten 10 - 20
seconden stationair draaien voordat u
een versnelling inschakelt. Bij zeer
lage buitentemperaturen kunt u deze
periode iets verlengen. • Laat de motor niet “bokken” of met een
hoog toerental draaien. Bokken is het
verschijnsel dat de motor onregelmatig
gaat draaien als u met een te lage
snelheid in een te hoge versnelling
gaat rijden. Schakel als dat gebeurt
terug naar een lagere versnelling. Bij
een te hoog toerental draait de motor
meer toeren dan goed voor hem is. Dat
kan worden voorkomen door te
schakelen bij de aanbevolensnelheden.
• Maak met beleid gebruik van de airconditioning. De airconditioning
wordt aangedreven door de motor,
waardoor het brandstofverbruiktoeneemt als de airconditioning
gebruikt wordt.
• Geopende ruiten verhogen bij hoge snelheid het brandstofverbruik.
• Het brandstofverbruik neemt toe bij zij- en tegenwind. Verminder onder dezeomstandigheden snelheid om het
brandstofverbruik enigszins te
beperken. Het in goede staat houden van uw auto is
van groot belang voor zowel de veiligheid
als het brandstofverbruik. Daarom
adviseren we u het systeem te laten
repareren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
WAARSCHUWING
- Rijden met uitgezette
motor
Zet nooit de motor tijdens af om een helling af te rijden of tijdens het
rijden. Als de motor niet draait,
werken de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging niet. Laat de
motor draaien en schakel terug
naar de juiste versnelling omoptimaal op de motor te kunnen
afremmen. Daarnaast kan het
uitzetten van de motor tijdens het
rijden het stuurslot (indien van
toepassing) inschakelen waardoor
de auto onbestuurbaar wordt,
hetgeen tot ernstig letsel kanleiden.
5 139
Rijden met uw auto
Onderhoud bij het rijden met een
aanhanger
Uw auto heeft vaker onderhoud nodig
wanneer u regelmatig met een
aanhanger rijdt. Belangrijke zaken die
speciale aandacht verdienen zijn: de
motorolie, de automatische-
transmissievloeistof, de smering van de
aandrijfassen en de koelvloeistof. De
toestand van de remmen moet ook
regelmatig gecontroleerd worden. Alle
zaken staan in dit instructieboekje
beschreven. De index is hierbij een
handig hulpmiddel. Het is verstandig
deze gedeeltes te lezen voordat u meteen aanhanger op pad gaat.
Vergeet ook niet de aanhanger en de
trekhaak te onderhouden. Volg het
onderhoudsschema van de aanhangeren controleer de aanhanger regelmatig.
Voer de controle bij voorkeur ieder keer
uit wanneer u gaat rijden. Het is van het
grootste belang dat de trekhaakmoeren
en -bouten vastzitten.Als u gaat rijden met een
aanhanger
Let op de volgende punten als u gaat
rijden met een aanhanger:
• Overweeg de aanschaf van
stabilisatorkoppeling. Raadpleeg de
leverancier van de trekhaak voor meer
informatie.
• Trek tijdens de inrijperiode van uw auto, gedurende de eerste 2.000 km
geen aanhanger.
Als u dat wel doet, kan schade aan de
motor of de transmissie ontstaan.
• Als u van plan bent met uw auto een aanhanger te gaan trekken, adviseren
we u contact op te nemen met een
officiële HYUNDAI-dealer over de
benodigde zaken zoals een trekhaak,enz.
• Rijd met een aanhanger niet harder dan wettelijk is toegestaan.
• Rijd bij het oprijden van een lange helling niet harder dan 70 km/h of de
voorgeschreven maximum snelheid.
• De tabel bevat belangrijke gegevens met betrekking tot gewicht.OPMERKING
• Vanwege de hogere belasting
tijdens het rijden met eenaanhanger, kan bij warm weer ofbij bergop rijden de motor
oververhit raken. Als de koelvloeistoftemperatuurmeter
aangeeft dat de motor oververhitdreigt te raken, schakel dan de
airconditioning uit en breng deauto op een veilige plaats tot
stilstand om de motor af te latenkoelen.
• Als met de auto een aanhanger getrokken wordt, moet detransmissievloeistof vaker
worden gecontroleerd.
Wat te doen in een noodgeval
8
6
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) of de
vrijstand (handgeschakelde
transmissie) zetten en de parkeerrem
activeren. De airconditioning
uitschakelen als deze ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait.
4. Controleer of de aandrijfriem voor de waterpomp aanwezig is. Controleer als
dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer als de aandrijfriem in orde
lijkt of er koelvloeistof lekt uit de
radiateur, de slangen of onder de auto.
(Als de airconditioning ingeschakeld
was, is het normaal dat er water onderde auto uitloopt als u de auto totstilstand brengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of als er
koelvloeistof lekt en we adviseren ucontact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij tot
het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor opnieuw oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
• Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op eenlekkage in het koelsysteem enadviseren we u contact op te
nemen met een officiëleHYUNDAI-dealer.
• Wanneer de motor oververhit raakt door te weinig koelvloeistofkan het plotseling bijvullen van
koelvloeistof barsten in de motor veroorzaken. Vul koelvloeistof
langzaam en in kleine hoeveelheden bij om schade te
voorkomen.
79
Onderhoud
Tijdens het rijden:
• Let op veranderingen in hetuitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
• Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen niet zwaarder
of lichter gaat dan normaal en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
• Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
• Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant trekken, een
grotere slag van het rempedaal of een
moeilijk in te trappen rempedaal.
• Controleer als de transmissie slipt of niet normaal werkt het niveau van de
automatische-transmissievloeistof.
• Controleer de werking van de handgeschakelde transmissie en de
koppeling.
• Controleer de werking van stand P (Park) van de automatische
transmissie.
• Controleer de werking van de parkeerrem.
• Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik van de
airconditioning kan er een plasje water
onder uw auto ontstaan; dit is een
normaal verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
• Controleer het koelvloeistofniveau in
het expansievat.
• Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
• Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel.
Twee keer per jaar
(in het voorjaar en in het najaar):
• Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
• Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig de
ruitenwisserbladen met een schone,
met ruitensproeiervloeistofdoordrenkte doek.
• Controleer de stand van de koplampen.
• Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
• Controleer de werking van de driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
• Controleer of het profiel van de banden nog voldoende is en controleer of de
wielmoeren goed zijn aangedraaid.
Onderhoud
10
7
Ten minste eenmaal per jaar:
• Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
• Smeer alle portierscharnieren, slotvangers en motorkapscharnieren.
• Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
• Smeer de portierrubbers.
• Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
• Controleer het vloeistofniveau van de stuurbekrachtiging.
• Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de
automatische transmissie.
• Reinig de accu en de accupolen.
• Controleer het rem- (en koppelings) vloeistofniveau.
Onderhoud
14
7
Schijfremmen, remblokken,
remklauwen en remschijven
Controleer de remblokken op overmatige
slijtage, de schijfremmen op slingering
en slijtage en de remklauwen op
vloeistoflekkage.
Zie de website van HYUNDAI voor meer
informatie over het controleren van de
remblokken en remvoeringen. ( http://ser
vice.hyundai-motor.com)
Bevestigingsbouten wielophanging
Controleer of de bouten van de
wielophanging goed vastzitten en niet
beschadigd zijn. Draai ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast. Stuurhuis, stuurstangen en
stofhoezen/onderste fuseekogel
Breng de auto tot stilstand, zet de motor
uit en controleer op overmatige speling inhet stuurwiel.
Controleer de stuurstangen op knikken of
beschadigingen. Controleer de
stofhoezen en fuseekogel op
veroudering, scheurtjes of
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen.
Stuurbekrachtigingspomp,
aandrijfriem en slangen
Controleer de stuurbekrachtigingspomp en slangen op lekkage en
beschadigingen. Vervang beschadigde of
lekkende onderdelen direct. Controleer
de aandrijfriem op sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage en controleer of hij
goed geolied is en de spanning juist is.
Vervang of stel indien nodig af.Aandrijfassen en
aandrijfashoezen
Controleer de aandrijfassen, -hoezen en
klemmen op scheurtjes, veroudering of
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen en breng indien nodig nieuw
vet aan.
Koudemiddel airconditioning/
aircocompressor
(indien van toepassing) Controleer de leidingen en aansluitingen
van de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Onderhoud
54
7
Naam zekeringSymboolStroomsterkte
zekeringBeveiligd onderdeel
A/BAG IND10AInstrumentenpaneel, module klimaatregeling
A/BAG15AAirbagmodule, ODS (Occupant Detection System)
MODULE 55MODULE7.5A
AVM (Around View Monitor), Smart Key-module, BCM, airconditioning, invertermodule,
relaiskast interieur (relais bochtverlichting links/rechts, aanjagerrelais achter),
stoelverwarming achter links/rechts, controlemodule stoelklimaatregeling
bestuurder/passagier, stoelverwarmingsmodule bestuurder/passagier
MODULE 11MODULE7.5ASchakelaar sportmodus, sleutelsolenoid, consoleschakelaar links/rechts,
schakelaar console voor, schakelaar ruitbediening achter links/rechts
REAR FOG LAMP10ARelaiskast interieur (relais mistachterlicht)
MEMORY 22 MEMORY10ABCM, bandenspanningscontrolemodule, IMS-module bestuurder, module bestuurders-
/passagiersportier, automatische verlichting en lichtsensor, diagnosestekker,
module klimaatregeling, instrumentenpaneel
SMART KEY 22
SMART KEY7.5ASmart Key-module, startblokkeringsmodule
MODULE 33MODULE10A
BCM, instrumentenpaneel, bandenspanningscontrolemodule, intelligente
parkeerhulpmodule, elektrochromatische spiegel, Lane Departure Warning-module,
stuurhoeksensor, module klimaatregeling, hoofdunit A/V- en navigatiesysteem,
4WD motor-ECU, positie-indicator, sensor parkeerhup achter links/rechts,
stoelverwarming achter links/rechts, controlemodule stoelklimaatregeling
bestuurder/passagier, verwarmingsmodule stoel bestuurder/passagier,
IMS module bestuurderszijde, consoleschakelaar links/rechts, schakelaar
achterconsole, parkeerhulpsensor links/rechts achter (midden),
deurmodule bestuurders-/passagierszijde, module elektrisch bedienbare parkeerrem,
E-CALL Module, ISG LDC AUDIO/AMP, Regensensor, BSD (Blind Spot Detection)
SMART KEY 44 SMART KEY10AStart/stoptoets, startblokkeringsmodule