5-48
Rijden met uw auto
Gevallen waarbij het systeemniet mag worden gebruikt
Het controlelampje BSD in de
buitenspiegel werkt mogelijk niet
goed wanneer:
Het buitenspiegelhuis beschadigd is.
De spiegel bedekt is met vuil, sneeuw e.d.
De ruit bedekt is met vuil, sneeuw e.d.
De ruit getint is.
Beperkingen van het system
De bestuurder dient in onderstaande
situaties voorzichtig te zijn omdat hetsysteem onder bepaalde
omstandigheden andere voertuigen
of objecten mogelijk niet signaleert
De auto rijdt op een bochtige weg of door een tolpoort.
De sensor is bedekt met water, sneeuw, modder, enz.
De achterbumper waar de sensor is geplaatst, wordt bedekt door een
object, zoals een bumpersticker,
een bumperbeschermer, een
fietsendrager, enz.
De achterbumper is beschadigd of de sensor bevindt zich niet meer in
zijn oorspronkelijke positie.
De voertuighoogte is lager of hoger dan normaal door zware
lading in de bagageruimte, een
abnormale bandenspanning, enz.
De auto rijdt in slecht weer, zoals hevige regen of sneeuw. Er bevindt zich een vast voorwerp
in de buurt van de auto, zoals een
vangrail.
Als er met de auto gereden wordt in de buurt van gebieden met
metalen constructies, zoals bij
wegwerkzaamheden, spoorwegen,enz.
Er is een groot voertuig in de buurt, zoals een bus of vrachtwagen.
Er is een (motor)fiets in de buurt.
Er bevindt zich een platte aanhanger in de buurt.
Als uw auto gelijktijdig weggereden is met de auto naast u en geaccelereerd heeft.
Als het andere voertuig met zeer hoge snelheid passeert.
Tijdens het wisselen van rijstrook.
Tijdens het op- of afrijden van een steile weg waar de hoogte van de
rijstroken verschillend is.
Als het andere voertuig zeer dicht nadert.
Er hangt een aanhanger of fietsendrager achter de auto.
5-97
Rijden met uw auto
5
Het Smart Cruise Control-systeem
werkt mogelijk tijdelijk niet door:
Elektrische interferentie
Een gewijzigde wielophanging
Verschillen in bandenslijtage ofbandenspanning
Het monteren van andere soorten banden
AANWIJZING
(Vervolg)
Let altijd op de geselecteerde snelheid en de afstand tot de
voorligger.
Let altijd goed op de
rijomstandigheden en regel
uw rijsnelheid, aangezien het
Smart Cruise Control-systeem
ingewikkelde rijsituaties
mogelijk niet herkent.
Wat te doen in een noodgeval
Alarmknipperlichten...............................................6-2
Wat te doen in een noodgeval
tijdens het rijden ...................................................6-2Als de auto afslaat tijdens het rijden ..........................6-2
Als de auto afslaat op een kruising of splitsing .......6-2
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt ...........6-3
Als de auto niet gestart kan worden ..................6-3 Als de motor niet of langzaam ronddraait .................6-3
Starten met een hulpaccu ....................................6-4
Wanneer de auto oververhit raakt......................6-7
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) .......6-8 Controleer bandenspanning............................................6-8
Bandenspanningscontrolesysteem ...............................6-9
Waarschuwingslampje lage bandenspanning...........6-10
Waarschuwingslampje positie lage
bandenspanning en bandenspanning ........................6-10
Controlelampje storing TPMS
(bandenspanningscontrolesysteem) ...........................6-11 Een wiel verwisselen met TPMS .................................6-12 Als uw auto een lekke band heeft ....................6-14
Met Tire Mobility Kit (TMK) .........................................6-14
Slepen ....................................................................6-23 Bergingsbedrijf ................................................................6-23
Afneembaar sleepoog ....................................................6-24
Slepen in een noodgeval ...............................................6-25
6
6-8
Wat te doen in een noodgeval
(1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) W aarschuwingslampje positie
lage bandenspanning en
waarschuwingslampje lage
bandenspanning (weergegeven
op het LCD-display)
Controleer bandenspanning
(indien van toepassing)
U kunt de bandenspanning controleren in de assistentiemodus
op het instrumentenpaneel. Raadpleeg "LCD-modus" in hoofdstuk 3.
De bandenspanning wordt na enkele minuten rijden
weergegeven.
Als de bandenspanning bij stilstaande auto niet wordt
weergegeven, zal de melding
"Drive to display (Rijden om weer
te geven)" worden weergegeven.
Controleer na het rijden debandenspanning. De weergegeven waarden voor de
bandenspanning verschillen
mogelijk van de met eenbandenspanningsmeter gemeten
waarden.
U kunt de eenheid waarin de bandenspanning wordt
weergegeven wijzigen in de modus
Gebruikersinstellingen in het LCD-
display.
- psi, kPa, bar (Zie Modus
Gebruikersinstellingen inhoofdstuk 3).
BB AA NN DDEENN SSPP AA NN NNIINN GGSSCC OO NNTTRR OO LLEE SSYY SSTT EEEEMM (( TT PP MM SS)) (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
OAEE066012
OAE046115L
OAE066030L
6-9
Wat te doen in een noodgeval
6
Bandenspanningscontrolesyst eem
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning van
alle banden overeenkomt met de
aanbevolen spanning op het
voertuigplaatje of het
bandenspanningslabel. (Als de
bandenmaat van uw auto niet
overeenkomt met de bandenmaat op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel, dient u de
juiste spanning voor deze banden tebepalen.)Voor extra beveiliging is uw auto
uitgerust met eenbandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat ervoor zorgt dat een
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
wanneer de bandenspanning vaneen of meerdere banden
aanmerkelijk te laag is. Wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning brandt, dient u de
auto dus stil te zetten, de banden zo
snel mogelijk te controleren en ze op
de juiste spanning te brengen. Rijden
op banden waarvan de
bandenspanning te laag is, heeft
oververhitte en mogelijk
beschadigde banden tot gevolg.
Een te lage bandenspanning zorgt
ook voor een hoger
brandstofverbruik en een kortere
levensduur van het loopvlak en heeft
mogelijk een negatief effect op de
handling en de remkwaliteiten van
uw auto.
Het TPMS dient niet ter vervanging
van onderhoud van de banden te
worden gebruikt.Het is de verantwoordelijkheid vande bestuurder dat de banden op dejuiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden.
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat
aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Wanneer het
systeem een storing signaleert,
knippert het waarschuwingslampje
gedurende ongeveer een minuut en
blijft het daarna continu branden.
Zolang de storing blijft bestaan, blijft
dit zo doorgaan, ook wanneer de
auto weer wordt gestart.
Wanneer het controlelampje storing
brandt, kan het systeem mogelijkniet naar behoren een te lagebandenspanning signaleren of
aangeven. Storingen in het TPMS
kunnen verschillende oorzaken
hebben, waaronder het plaatsen,
vervangen of wisselen van banden
of velgen waardoor het TPMS niet
goed werkt.
Een te hoge of een te lage
bandenspanning reduceert de
levensduur van de banden,
beïnvloedt de handling van de
auto in negatieve zin en kan tot
onverwachte bandproblemen
leiden, waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen met
een ongeval tot gevolg.
WAARSCHUWING
6-10
Wat te doen in een noodgeval
Controleer na het vervangen van een
of meerdere banden of velgen het
controlelampje storing TPMS om
ervoor te zorgen dat het TPMS ook
na het vervangen goed werkt.
In de volgende situaties dient u
het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-
dealer.
1. Het waarschuwingslampje lagebandenspanning/controlelampj
e storing TPMS gaat niet
gedurende 3 seconden brandennadat het contact in stand ON is
gezet.
2. Het controlelampje storing TPMS blijft branden nadat het
gedurende ongeveer 1 minuut
geknipperd heeft.
3. Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning
blijft branden.Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
Waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning enbandenspanning
When the tire pressure monitoring
system warning indicators are
illuminated and warning message
displayed on the cluster LCD display,
one or more of your tires is
significantly under-inflated. The Low
Tire Pressure Position Telltale willindicate which tire is significantly
under-inflated by illuminating thecorresponding position light. If either telltale illuminates,
immediately reduce your speed,
avoid hard cornering and anticipate
increased stopping distances. You
should stop and check your tires as
soon as possible. Inflate the tires tothe proper pressure as indicated on
the vehicle’s placard or tire inflation
pressure label located on the driver’sside center pillar outer panel.
If you cannot reach a service station
or if the tire cannot hold the newly
added air, replace the low pressure
tire with the spare tire.
The Low Tire Pressure Telltale will
remain on and the TPMS Malfunction
Indicator may blink for one minuteand then remain illuminated (when
the vehicle is driven approximately
20 minutes at speed above 25 km/h)
until you have the low pressure tire
repaired and replaced on the vehicle.
informatie
Het reservewiel is niet uitgerust met
een bandenspanningssensor.
i
AANWIJZING
OAE046115L
6-11
Wat te doen in een noodgeval
6
Controlelampjestoring TPMS (bandenspanningsco
ntrolesysteem)
Het controlelampje storing TPMS
gaat branden nadat het ongeveer 1
minuut heeft geknipperd wanneer er
een probleem is met hetbandenspanningscontrolesysteem(TPMS).
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
In het geval van een storing in het TPMS gaat het
waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning, ook al is de
spanning van een band te laag,niet branden.
AANWIJZING
Mogelijk gaat het
waarschuwingslampje lagebandenspanning in de winter of
bij koud weer branden als debanden bij warm weer op de
aanbevolen spanning zijn
gebracht. Het betekent niet dat
uw TPMS defect is, omdat de
lagere temperatuur een
evenredig lagere
bandenspanning tot gevolgheeft.
Controleer de bandenspanning
en breng deze op de juiste
waarde wanneer u van een
warm gebied naar een koud
gebied of vice versa rijdt, of
wanneer de buitentemperatuuraanmerkelijk toe- of afneemt.
OPMERKING
Schade door lage bandenspanning
Een te lage bandenspanning
zorgt ervoor dat de auto
instabiel wordt en kan ervoor
zorgen dat u de controle overde auto verliest en dat de
remweg wordt verlengd. Doorrijden op banden met een
te lage spanning heeft
oververhitte en defecte banden
tot gevolg.
WAARSCHUWING
6-12
Wat te doen in een noodgeval
Het controlelampje storing TPMS
zal mogelijk gaan branden nadat
het gedurende 1 minuut heeft
geknipperd als de auto zich in de
buurt bevindt van elektrische
kabels of zenders zoals in de
nabijheid van politiebureaus,
kantoren, zendstations, militaire
objecten, luchthavens of
zendmasten.
Daarnaast zal het controlelampje
storing TPMS mogelijk gaan
branden als er sneeuwkettingen
worden gebruikt of als er in de
auto bepaalde elektronische
apparatuur wordt gebruikt, zoals
een notebook, een lader, een
externe starthulp of een
navigatiesysteem. Dit kan de
normale werking van het TPMSstoren.
Een wiel verwisselen met TPMS
Bij een lekke band gaan de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning branden. Laat de
lekke band zo snel mogelijk door een
officiële HYUNDAI-dealer repareren of
vervang de band door het reservewiel.
Als de oorspronkelijke band met een bandenspanningssensor eenmaal
weer op de voorgeschreven
spanning is gebracht en onder de
auto is gemonteerd, doven het
waarschuwingslampje lagebandenspanning en het
controlelampje storing TPMS na een
paar minuten rijden.Ga naar een officiële HYUNDAI- dealer als de lampjes na een paar
minuten niet doven.
Elk wiel is uitgerust met een bandenspanningssensor achter het
ventiel in het wiel. Gebruik wielen die
speciaal geschikt zijn voor TPMS. Wij
raden u aan uw banden altijd door
een officiële HYUNDAI-dealer te
laten nakijken. U kunt de bandenspanning niet beoordelen door alleen naar de
banden te kijken.
Gebruik altijd een
bandenspanningsmeter van een
goede kwaliteit om de
bandenspanning te meten. Een band
die warm is (door het rijden), heefteen hogere bandenspanning dan
een band die koud is.
Een koude band houdt in dat de auto gedurende 3 uur heeft stilgestaan ofniet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode.
Laat de band afkoelen alvorens de
bandenspanning te meten. Zorg er
altijd voor dat de band koud is
alvorens deze op de aanbevolenspanning te brengen.
AANWIJZING
Gebruik nooit een niet door
HYUNDAI goedgekeurd
bandenreparatiemiddel om de
band met een te lage spanning
te repareren. Niet door
HYUNDAI goedgekeurde
bandenreparatievloeistof kande bandenspanningssensoren
beschadigen.
OPMERKING