Romeo Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Inschakeling van waarschuwingslampje
tijdens het rijden
Als hetdigitale
waarschuwingslampje gaat branden,
betekent dit dat het systeem een
zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een
spanningsval).
Als het lampjeblijft branden,
neem dan contact op met een Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
1)De elektronische onderdelen in de sleutels
kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke
schokken wordt blootgesteld. Om een
correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen,
mag de sleutel nooit aan direct zonlicht
blootgesteld worden.
ALARMSYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
IN WERKING TREDING ALARM
Activering van het alarm leidt tot een
geluidssignaal en het knipperen van de
richtingaanwijzers.
BELANGRIJK Het alarm is door de
Fabrikant aangepast om te voldoen aan
de eisen in de verschillende landen waar
het voertuig op de markt wordt gebracht.
INSCHAKELEN VAN HET ALARM
Richt, bij gesloten portieren, motorkap en
achterklep en met de sleutel in de stand
STOP of verwijderd, de sleutel met
afstandsbediening op het voertuig druk
op de toets en laat de toets
los.
Behalve bij sommige versies voor
specifieke markten, produceert het
systeem een visueel en geluidssignaal en
wordt de portiervergrendeling
geactiveerd.
ALARM ZELF-INSCHAKELING(voor bepaalde versies/markten)
Als een alarm niet met de
afstandsbediening is ingeschakeld, wordt
het alarm automatisch ingeschakeld
ongeveer 30 seconden nadat de sleutel
naar de STOP stand is gedraaid en delaatste keer dat een van de portieren of
achterklep werd geopend en opnieuw
gesloten.
Deze toestand wordt aangeduid door de
knipperende verlichting van de LED op de
alarmuitschakelingsknop op het
plafondlicht en door de
inschakelingsindicaties hiervoor
beschreven.
Druk, om hun correcte werking weer te
herstellen, op de toets
op de
afstandsbediening.
Zelfinschakeling van het alarm vindt ook
plaats wanneer de portieren gesloten zijn
door de metalen baard van de sleutel in
het bestuurdersportierslot te draaien. Bij
open achterklep worden de portieren niet
vergrendeld.
UITSCHAKELEN VAN HET ALARM
BELANGRIJK Als de portieren centraal
ontgrendeld worden met de metalen
baard van de sleutel wordt het alarm niet
uitgeschakeld.
11
8)
Stoelverwarming
(voor bepaalde versies/markten)
Druk, met de sleutel naar stand MAR
gedraaid, op knop 1 fig. 8 om de functie
in/uit te schakelen.
Als de functie ingeschakeld is, brandt de
led op de knop.
Elektrisch verstelbare lendensteun
(voor bepaalde versies/markten)
Druk, met de sleutel naar stand MAR
gedraaid, op knop 2 fig. 8 om de functie
in/uit te schakelen.
Als de functie ingeschakeld is, brandt de
led op de knop.
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE
VERSTELLING
(voor bepaalde versies/markten)
De bedieningselementen om de stoel te
verstellen zijn fig. 9:Controle 1: Geheugenknoppen stand
bestuurdersstoel
Controle 2: Verstelling hoek rugleuning
en lendensteun.
Multifunctionele controle 3:
stoelhoogteaanpassing (verticale
beweging van stoel) en vooruit en
achteruit beweging van de stoel.
BELANGRIJK De elektrische verstelling
werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende circa 1 minuut
nadat de contactsleutel naar de stand
STOP is gedraaid. De stoel kan ongeveer
3 minuten nadat het portier geopend of
gesloten is, worden bewogen.
STOELVERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Draai de sleutel naar de stand MAR en
draai aan ring 1 fig. 10 om de functie
in/uit te schakelen.De verwarming kan ingesteld worden op
3 verschillende niveaus (0 =
stoelverwarming uit).
ACHTERBANK
Achterbank neerklappen
Ga als volgt te werk:
Haal de hoofdsteunen omhoog naar de
maximale hoogte en verwijder ze volgens
de beschreven procedure in de paragraaf
"Hoofdsteun".
plaats de veiligheidsgordels opzij en
controleer of ze goed gestrekt en niet
verdraaid zijn;
gebruik de hendel 1 fig. 11 om het
linker of het rechter gedeelte van de
rugleuning vrij te maken en breng de
rugleuning op het zitkussen (wanneer de
hendel 1 is opgetild, is een rode streep
2 zichtbaar).
8A0K0213C
9A0K0214C10A0K0215C
14
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTER
De achterbank is voorzien van twee in
hoogte verstelbare hoofdsteunen (zie de
vorige paragraaf voor de verstelling).
Bij sommige versies is er ook een
hoofdsteun voor de middelste zitplaats.
Ga als volgt te werk om de hoofdsteunen
te verwijderen:
trek de hoofdsteunen tot hun
maximumhoogte uit;
druk op de knoppen 1 en 2 fig. 13 en
verwijder dan de hoofsteunen door deze
omhoog te trekken.
BELANGRIJK
9)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de nek
er tegenaan steunt. Alleen op deze manier
oefenen ze hun beschermende werking uit.
STUURWIEL
Het stuurwiel kan in axiale en verticale
richting versteld worden.
Om het stuurwiel te verstellen: duw de
hendel 1 naar voren (stand A fig. 15) en
verstel het stuurwiel. Trek na het
verstellen hendel 1 naar het stuur (stand
B) om hem te vergrendelen.
10) 11)
OPMERKING "Veloce" versies zijn
uitgerust met een stuurwiel in de
sportconfiguratie.
BELANGRIJK
10)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
11)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
13A0K0625C
14A0K0700BC
15A0K0700AC
16
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERUITKIJSPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatige verstelling:bedien hendel 1
fig. 16 om de spiegel in twee standen te
zetten: normaal of anti-
verblindingsstand.
Elektrisch dimbare spiegel
Sommige versies zijn uitgerust met een
elektro-chroom spiegel met een AAN/UIT
schakelaar om de elektro-chroom functie
in-/uit te schakelen
Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld/ingeklapt met de contactsleutel
in de stand MAR.
Kies de gewenste spiegel met knop 1
fig. 17
12):
Stand A: linker spiegel gekozen;
Stand B: rechter spiegel gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop 2 in te drukken in de
vier richtingen van de pijlen.
BELANGRIJK Draai na het afstellen
systeem 1 in stand 0 om onverwachtse
bewegingen te voorkomen.
Spiegel elektrisch inklappen
(voor bepaalde versies/markten)
Om de spiegels in te klappen op knop 3fig. 17 drukken. Druk nogmaals op de
knop om de buitenspiegels weer in de
rijstand te zetten.
Handmatig inklappen van de spiegels
Indien nodig, de spiegels naar het
voertuig toe inklappen.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd uitgeklapt zijn.
BELANGRIJK
12)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
16A0K0549C
17A0K0551C
17
BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel worden de meeste
soorten buitenverlichting bediend. De
buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand MAR.
DAGVERLICHTING (DRL)Dagverlichting
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A 1 fig. 18 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.BELANGRIJK De dagverlichting mag het
dimlicht niet vervangen tijdens het rijden
in het donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT EN DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring 1 fig. 18 op
.
De dagrijlichten worden uitgeschakeld en
het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar 1 fig. 18 eerst naar
stand
en vervolgens naar standte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Een sensor detecteert de externe
lichtcondities en activeert of schakelt de
koplampen en achterverlichting
automatisch uit.Inschakelen
Draai de gekartelde ring 1 fig. 18 op
stand
. Om automatische controle
van de het stadslicht en het dimlicht te
activeren op basis van de
buitenverlichtingsvoorwaarden.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en het mistachterlicht (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de
mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
de draaischakelaar 1 fig. 18 op
staan, en de hendel naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag worden
getrokken. Het
controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de
stand van de draaischakelaar 1 fig. 18.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
18A0K0556C
18
WEGWIJS IN UW AUTO
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op de knoppen
enfig. 19 om
af te stellen. De ingestelde stand wordt
op het display weergegeven.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het gewicht
van de vervoerde lading verandert.
BELANGRIJK Als het voertuig is uitgerust
met Bi-xenon koplampen, uitlijning van dekoplampen vindt automatisch plaats en
daarom zijn de knoppen
enzijn
niet aanwezig.
MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Druk op de knop
fig. 20 om de lichten
in of uit te schakelen.
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHTEN
Werking
Druk op de knop
fig. 20 om de lichten
in of uit te schakelen.
De mistachterlichten gaan alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld.
Druk nogmaals op de knop om de lichtenuit te schakelen, of schakel het dimlicht
of de mistlampen voor uit (voor bepaalde
versies/markten).
Bij brandende mistlampen gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog: schakelt de richtingaanwijzer
rechts in;
omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Lane change" functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakelen
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
19A0K0541C20A0K0609C
19
van de portieren, en voorkomt men dat
de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de ingeschakelde
stand is blijven staan, wordt de
plafondverlichting in ieder geval
ongeveer 15 minuten na het uitzetten
van de motor automatisch uitgeschakeld.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
(voor bepaalde versies)
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat aan bij
ontgrendelen, openen en sluiten.
De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de sleutel in de stand MAR
wordt gezet.
Tijdschakeling bij het uitstappen
De plafondverlichting gaat aan wanneer
de sleutel wordt verwijderd uit de
ontsteking binnen 2 minuten nadat de
motor uit is gezet, bij het openen en
sluiten van een portier met de
verwijderde sleutel.
De tijdsregeling stopt automatisch
wanneer de portieren vergrendeld
worden.
RUITENWISSER/
ACHTERRUITENWISSER
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
RUITENWISSER/SPROEIER
Bewerking5) 6)
Ring 2 fig. 22 kan in de volgende standen
gezet worden:
O– ruitenwisser uit;
– wissen met interval (lage
snelheid);
AUTO– Storing regensensor (voor
bepaalde versies/markten).
- intervalwerking;
- langzaam continu wissen;
- langzaam continu wissen;
Zet de hendel omhoog (onstabiele stand)
om de tijdelijke snelle wisstand in teschakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en wordt
de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen. Houd de hendel langer dan een
halve seconde ingetrokken om de
ruitensproeier en -wisser automatisch
met een enkele beweging te bedienen.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt de
ruitenwisser na drie slagen. Na circa
6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Deze kan de aanwezigheid van regen
detecteren en dientengevolge
ruitenwissers beheren in
overeenstemming met de hoeveelheid
water op het voorruit.
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
ring 2 fig. 22 naar de stand "automatic"
("AUTO" control) wordt gedraaid: de
frequentie van de wisslagen wordt
aangepast aan de hoeveelheid water op
de voorruit.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen.
22A0K0557C
21
7 - draaiknop temperatuurregeling passagierszijde;
8 - MONO functie knop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde;
9 - Luchtverdeelknoppen;
10 - draaiknop ventilatorsnelheid;
11 - aan/uit-knop klimaatregeling;
12 - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende knoppen.
U kunt ook een combinatie instellen van de luchtdistributie-instellingen hierboven beschreven. Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop
wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
Stop/Start
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start/Stop-systeem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid
0 km/h is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Stop/Start-systeem is ingeschakeld (motor uit en
voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten
te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a
van R1234yf (aangeduid op een specifiek plaatje in de motorruimte). Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de
conditie van het systeem. Ook de compressorkoelmiddelen moeten compatibel zijn met het aangeduide koelmiddel.
26
WEGWIJS IN UW AUTO