Klimaatregeling105J:naar de voorruit en voeten‐
ruimte, waarbij een klein deel
van de lucht naar de voorpor‐
tierruiten wordt gevoerdV:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan Autostops
verhinderen.
Stop-startsysteem 3 111.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten.
Maximale koelingRuiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Recirculatiesysteem 4 inscha‐
kelen.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
Klimaatregeling107Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Het filter moet worden vervangen
tijdens het periodiek onderhoud.
Voorzichtig
Wanneer veel op stoffige en op
onverharde wegen en in gebieden
met zware luchtvervuiling wordt
gereden, moet het luchtfilter in het
interieur vaker worden vervangen.
Het filter werkt minder efficiënt en
de ademhaling wordt sterk getrof‐
fen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service
Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Let op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.
Rijden en bediening113● Het remvacuüm is voldoende.● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
"Klimaatregeling" voor nadere infor‐
matie 3 102.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop
gebeuren.
Nieuwe auto inrijden 3 109.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
zoals de achterruitverwarming, uitge‐
schakeld of in een stroombesparings‐
modus gezet. De ventilatorsnelheid
van het aircosysteem wordt vermin‐
derd om stroom te besparen.Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gehaald voordat u het koppelingspe‐
daal hebt ingetrapt, gaat het contro‐
lelampje - branden of wordt het als
symbool weergegeven op het Driver
Information Center.
Controlelampje - 3 72.Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor
opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information
Center.
Verzorging van de auto155Nr.Stroomkring19Verstuiversysteem/ontsteking20Airconditioning21Accusensor22Elektrisch stuurslot23Koelventilator laag24–25Schakelaar buitenspiegel26Motorregelmodule/geautomati‐
seerde versnellingsbakmodule27Brandstofsysteem28Remsysteem29Stoelbezettingsherkenning30Koplampverstelling31Claxon32Mistlamp33Grootlicht links34Grootlicht rechts35–36Achterruitenwisser37Bochtverlichting linksNr.Stroomkring38Ruitensproeier39Bochtverlichting rechts40–41–42Startmotor 243Instrumentenpaneel44Geautomatiseerde versnel‐
lingsbak, DC-DC-omvormer45Startmotor 146ABS47Koelventilator hoog48Ruitenwisser voor49Carrosserieregelmodule/
vertraagde uitschakeling stroom
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van het
zekeringenkastje weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
De zekeringenkast zit achter een
deksel in het instrumentenpaneel aan de bestuurderskant.
Druk de borglippen in, klap het deksel
naar beneden en verwijder deze om
het opbergvak te openen.
156Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Onstar2Airconditioning3Instrumentengroep4Transmissieregelmodule5Infotainment6–7Parkeerhulp achter8Datalinkverbinding9Elektrisch stuurslot10Detectie- en diagnosemodule11Gelijkstroomtransformator12–13–14Lineaire stroommodule15Centrale vergrendeling/ontste‐
kingssysteem16Ontstekingssysteem17–18Instrumentengroep19–Nr.Stroomkring20Koplampverstelling21Elektrisch bediende ruiten, voor22Elektrisch bediende ruiten,
achter23–24Geautomatiseerde versnellings‐
bakmodule25Extra stopcontact26Zonnedak27–28Carrosserieregelmodule 829Carrosserieregelmodule 730Carrosserieregelmodule 631Carrosserieregelmodule 532Carrosserieregelmodule 433Carrosserieregelmodule 334Carrosserieregelmodule 235Carrosserieregelmodule 136–37Stuurbedieningsknop led
202TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............179, 184
Aanduidingen op banden ..........158
Aansteker .................................... 64
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 139
Accu ........................................... 144
Achterdeuren ............................... 24
Achterlichten .............................. 149
Achterruitverwarming ................... 31
Achteruitrijlichten .........................96
Afmetingen auto ........................190
Airbag deactiveren ....................... 44 Airbag-deactivering ...................... 71
Airbag en gordelspanners ...........71
Airbaglabel.................................... 39
Airbagsysteem ............................. 39
Airconditioning ........................... 100
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 107
Alarmknipperlichten .....................94
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 108
Antiblokkeersysteem .................119
Antiblokkeersysteem (ABS) .........73
Asbakken ..................................... 64
Autogegevens ............................ 184
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 174Auto stallen ................................. 139
Autostop ..................................... 111
B
Bagageruimte ........................ 24, 53
Bagageruimte-afdekking .............55
Bandenreparatieset ...................165
Bandenspanning .......................158
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 74, 160
Bandenspanningswaarden ........192
Batterijspanning ........................... 85
Bedieningsorganen ......................60
Bekerhouders .............................. 52
Bekleding .................................... 177
Beladingsinformatie .....................58
Beslagen lampglazen ..................96
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 124
Binnenspiegels ............................. 28
Binnenverlichting .................97, 152
Bochtverlichting ............................ 94
Boordgereedschap .....................157
Boordinformatie ........................... 83
Brandstof .................................... 130
Brandstofkeuzeschakelaar ..........66
Brandstofmeter ............................ 66
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 136
Brandstof voor benzinemotoren 130
Brandstof voor rijden op LPG .....131