Rijden en bediening191Wanneer adaptieve cruise control
wordt gedeactiveerd, verandert
controlelamp m van groen in wit en
verschijnt er een pop-upbericht op het
Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
Bij het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen snelheid tussen haakjes
op het Driver Information Center
wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd maar niet wordt uitgescha‐
keld.
Bij het Uplevel-display verandert het
symbool van de adaptieve cruise
control C van groen in wit wanneer
het systeem wordt gedeactiveerd maar niet wordt uitgeschakeld.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder onmiddellijk de
controle over het remmen en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op C om adaptieve cruise
control uit te schakelen. C op het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐
slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
Systeembeperkingen9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
192Rijden en bedieningnieuwe voorligger wordt gedetec‐
teerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
● De adaptieve cruise control negeert tegemoetkomend
verkeer.
● Adaptieve cruise control houdt voor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers
en dieren.
● Adaptieve cruise control houdt alleen bij een lage snelheid reke‐ning met gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij het trekken van
een aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruise control niet op wegen met een stijgings‐
percentage van meer dan 10%.
BochtenDe adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruise control een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd heeft waarin wordt geverifieerd of een
voertuig zich al dan niet voor u
bevindt. De adaptieve cruise control
is mogelijk niet in staat om de auto
tijdig af te remmen, om aanrijdingen
te vermijden met veel langzamer
rijdende voorliggers of na een rijst‐
rookwissel. Dit geldt met name bij
hoge snelheden of als het zicht door
de weersomstandigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise
control de voorligger uit het zicht
verliezen en naar de instelde snelheid
Rijden en bediening193accelereren. Verlaag daarom de snel‐
heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het
moment dat deze zich volledig op uw
pad bevindt. Wees alert en gereed
om te remmen als sneller remmen
noodzakelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
9 Waarschuwing
Gebruik adaptieve cruise control
niet op steile heuvelachtige
wegen.
De systeemprestaties onder heuvel‐ achtige omstandigheden hangen afvan de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het
hellingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden kan het
nodig zijn om te remmen om uw snel‐ heid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem.
Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille achter of onder het
embleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter ligt, kan verschoven zijn en onjuist reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
194Rijden en bedieningpositie van de adaptieve cruisecontrol sensor te controleren en
corrigeren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display worden gewij‐
zigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Info-Display 3 113.
Persoonlijke instellingen 3 120.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting, oververhitte remmen of
manoeuvres bij lage snelheden) niet
werkt, of als er een permanente
systeemfout is, dan verschijnt er een
melding in het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 118.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Als de auto is uitgerust met conventi‐
onele cruise control, gebruikt de fron‐ taanrijdingswaarschuwing de frontca‐ mera in de voorruit om een voorligger
op uw rijstrook te detecteren.
Als de auto is uitgerust met adaptieve cruise control, gebruikt de frontaanrij‐
dingswaarschuwing de radarsensor
en de frontcamera om een voorligger, op uw rijstrook, te detecteren.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
Ook wordt de bestuurder gewaar‐
schuwd door een knipperende rode
LED-strook of een pop-upsymbool op
het head-updisplay dat in het
gezichtsveld van de bestuurder op de voorruit wordt geprojecteerd.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing in het menu
Persoonlijke instellingen niet gedeac‐
tiveerd is 3 120.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing met
frontcamera detecteert voertuigen tot
afstanden van ongeveer 60 meter en
werkt automatisch bij alle snelheden
boven wandeltempo.
Frontaanrijdingswaarschuwing met
radarsensor detecteert voertuigen tot afstanden van ongeveer 150 meter
en werkt automatisch bij alle snelhe‐
den boven wandeltempo.
De bestuurder verwittigen
Het groene controlelampje voor 'voor‐ ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
196Rijden en bedieningtiming van de waarschuwingen reke‐
ning met de verkeerssituatie en de
weersomstandigheden.
Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met de afstand tot voorligger van de adap‐
tieve cruise control. Door de gevoe‐
ligheid van de waarschuwing te wijzi‐
gen, wordt dus ook de afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
Uitschakelen
U kunt het systeem deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen
3 120.
Als de waarschuwing voor een fron‐
tale botsing werd gedeactiveerd,
wordt de gevoeligheid van het
systeem op "medium"ingesteld
wanneer het contact weer wordt
aangezet.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt de laatst geselecteerde instel‐
ling opgeslagen.
Algemene informatie9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● Rijden op bochtige of heuvelach‐
tige wegen.
● Bij 's nachts rijden.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● De sensor in de voorruit is bedekt
met sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
werkt slechter door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers.
Rijden en bediening197Indicatie afstand tot
voorligger
De volgende afstandsaanduiding
toont de afstand tot een bewegend voorliggend voertuig. De frontcamera
in de voorruit wordt gebruikt voor het detecteren van de afstand van een
voertuig dat direct voorop in de baan
van de auto rijdt. Hij is actief bij snel‐
heden boven 40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het Driver Information Centre.
Kies op een Baselevel-display Info
menu ? via MENU op de richting‐
aanwijzer en draai het stelwiel naar
de pagina met de Indicatie afstand tot
voorligger, 3 105
Selecteer op het Mid- en Uplevel-
display het menu Info met de stuur‐
wieltoetsen en druk op å om de Indi‐
catie afstand tot voorligger 3 105 te
selecteren.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -.- sec.Als de adaptieve cruise control actiefis, geeft deze pagina de instelling van
de waarschuwingsgevoeligheid in
plaats van de ingestelde afstand tot
de voorligger weer. 3 185.
Systeembeperkingen In de volgende situaties zijn de pres‐taties van de sensor indicatie afstand
tot voorligger beperkt:
● Rijden op bochtige of heuvelach‐
tige wegen.
● Bij 's nachts rijden.
202Rijden en bedieningVoetganger vóór de auto
detecteren
Een voetganger vóór de auto tot een
afstand van ongeveer 40 m wordt
aangegeven door controlelamp 7 op
de instrumentengroep. Bij auto's met
head-updisplay wordt 7 op de voorruit
geprojecteerd.
Waarschuwing voetganger vóór
Bij te snel naderen van een gedetec‐
teerde voetganger wordt er een waar‐
schuwing in de vorm van een rode
LED of het pop-upsymbool 7 op het
head-updisplay in het gezichtsveld
van de bestuurder op de voorruit
geprojecteerd. Er klinkt een geluids‐
signaal. Het remsysteem kan zich
voorbereiden op sneller remmen door de bestuurder, waardoor de auto
korte tijd iets kan vertragen. Blijf het
rempedaal zo nodig intrappen.
Bij de waarschuwing voetganger vóór werkt de cruise control of de adap‐
tieve cruise control mogelijk niet.
Automatisch remmen
Als er een botsing met een voetgan‐
ger direct vóór de auto op handen is
en de remmen niet werken, remt de
auto mogelijk automatisch iets of
krachtig af. Mogelijk worden hierdoor
botsingen met voetgangers met een
zeer lage snelheid voorkomen of
loopt de voetganger minder letsel op.
De mate van automatisch remmen
kan in bepaalde situaties minder zijn,
zoals bij hogere snelheden.Als dit gebeurt, schakelt het automa‐
tische remsysteem mogelijk de elek‐
trische handrem in om de auto op zijn plaats te houden. De handrem loszet‐ ten. Bij krachtig intrappen van het
gaspedaal worden ook automatisch
remmen en de elektrische handrem
losgezet 3 175.
Dit systeem omvat ook de intelligente remassistentie en het noodremsys‐
teem reageert mogelijk ook op voet‐
gangers. Zie Actieve noodrem 3 198.
U kunt automatisch remmen uitscha‐
kelen in het menu Persoonlijke instel‐ lingen 3 120.
Algemene informatie9 Waarschuwing
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
306TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 157
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............281, 286
Aanduidingen op banden ..........258
Aanhangerkoppeling ..................231
Aanhangerstabilisatie ................234
Aanhanger trekken ....................232
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 237
Accu ........................................... 242
Achterlichten .............................. 248
Achterruitverwarming ................... 37
Achteruitkijkcamera ...................217
Achteruitrijlichten .......................138
Actieve motorkap ..........................67
Actieve noodrem......................... 198 Adaptieve cruise control .....104, 185
AdBlue ................................ 102, 165
Afmetingen auto ........................292
Afstand tot voorligger .................101
Airbag deactiveren ....................... 58 Airbag-deactivering .................... 100
Airbag en gordelspanners ...........99
Airbaglabel.................................... 54
Airbagsysteem ............................. 54
Airconditioning ........................... 143
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 154
Alarmknipperlichten ...................136Algemene informatie .................. 231
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 156
All-wheel drive ........................... 173
Andere auto slepen ...................275
Antiblokkeersysteem .................174
Antiblokkeersysteem (ABS) .......101
Armsteun ................................ 48, 50
Armsteun met opbergruimte ........71
Asbakken ..................................... 88
Autogegevens ............................ 286
Autokrik....................................... 257 Automatische dimfunctie .............34
Automatische verlichting ............ 130
Automatische versnellingsbak ...168
Automatisch vergrendelen ...........26
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 274
Auto stallen ................................. 237
Autostop ..................................... 160
B Bagageruimte ........................ 28, 71
Bagageruimte-afdekking .............74
Bandenreparatieset ...................264
Bandenspanning .......................258
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ................................ 103, 260
Bandenspanningswaarden ........295
Baselevel-display........................ 105