Page 164 of 203

162Verzorging van de autobanden en de bijbehorende banden‐
spanning. Breng de banden altijd op
de op het label vermelde spannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 185.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 192.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanningswaarden.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa (0,1 bar) verhoogd. Houd hier‐ mee rekening wanneer u warme
banden controleert.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de
bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
Page 165 of 203

Verzorging van de auto163treedt niet in de plaats van regulieronderhoud van de banden door de
bestuurder.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en
verzenden de meetwaarden naar een ontvanger in de auto.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐ spanning hebben.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 192.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Bandenspanning te laag
Het vaststellen van een te lage
bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelampje
w 3 87 en het klinken van een
geluidssignaal. Bij auto's met een
multifunctioneel Driver Information
Center verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 192.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders kan het systeem de
bandenspanningswaarde niet
herkennen en knippert w gedurende
enkele seconden en brandt dan
voortdurend. Bij auto's met een multi‐
functioneel Driver Information Center
verschijnt er ook een bijbehorend
bericht.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
Page 166 of 203

164Verzorging van de autooverige drie wielen blijft het banden‐
spanningscontrolesysteem in
werking.
Reservewiel 3 170, Wiel verwisselen
3 168.
Controlelampje w en (afhankelijk van
de versie) een bijbehorend bericht
blijven bij elke contactcyclus actief
totdat de banden op de juiste banden‐ spanning zijn gezet.
Driver Information Center 3 90.
Inleerfunctie Na het verwisselen van wielen moet
het bandenspanningscontrolesys‐
teem mogelijk opnieuw berekenen. Het inleerproces duurt max.
20 minuten bij een minimumsnelheid
van 20 km/u.
Als er zich tijdens het inleren proble‐
men voordoen, knippert controle‐
lampje w gedurende enkele secon‐
den. Daarna brandt het ononderbro‐
ken en (afhankelijk van de versie)
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Driver Information Center 3 90.Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 166, Sneeuw‐
kettingen 3 165.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de
banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.