
96
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
Kaartleeslampjes
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
-
a
ls de auto wordt ontgrendeld,
-
a
ls de sleutel uit het contact wordt ver wijderd,
-
a
ls een portier wordt geopend,
-
a
ls op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
Permanent uit.
Permanent aan.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
-
a
ls de auto wordt vergrendeld,
-
a
ls het contact wordt aangezet,
-
3
0
seconden na het sluiten van het laatste
portier.
3.
P
lafonnier achter Zorg ervoor dat er geen voor werpen
tegen de leeslampjes aan komen.
I
n de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
-
b
ij draaiende motor: onbeperkt. F
D
ruk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Zicht

98
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte kan
verschillende perioden blijven branden:
-
b
ij afgezet contact: ongeveer
10
minuten,
-
i
n de eco-mode: ongeveer
30
seconden,
-
b
ij draaiende motor: onbeperkt.
Zicht

104
5008_nl_Chap05_amenagements_ed01-2015
Multimedia achter
Het multimediasysteem biedt de
achterpassagiers de mogelijkheid één of twee
externe apparaten (audio- of videospeler,
spelcomputers, DVD-speler, enz.) aan te
sluiten. Het geluid wordt weergegeven via
twee draadloze Bluetooth
®-koptelefoons en
het beeld wordt weergegeven op de twee
in de hoofdsteunen van de voorstoelen
geïntegreerde 7
inch-beeldschermen.
Beschrijving
Dit systeem werkt uitsluitend bij
draaiende motor. Het pakket bestaat uit:
-
d
e aan de achterzijde van de
middenconsole aangebrachte aansluit- en
bedieningsmodule,
-
t
wee 7 inch-beeldschermen in de
hoofdsteunen van de voorstoelen (met
beschermhoezen),
-
t
wee draadloze Bluetooth-koptelefoons
met oplaadbare batterij,
-
e
en 12V-oplader met twee uitgangen
waarop de twee koptelefoons gelijktijdig
kunnen worden opgeladen, 1.
A AN/UIT-schakelaar
2.
V
ideo-ingang AV1
(gele RCA-aansluiting)
3.
A
udio-ingangen (stereo) A (rode en witte
RCA-aansluiting)
4.
V
ideo-ingang AV2
(gele RCA-aansluiting)
5.
A
udio-ingangen (stereo) B (rode en witte
RCA-aansluiting)
6.
S
electie van de weergave op het
linkerscherm (AV1 of AV2)
7.
S
electie van de weergave op het
rechterscherm (AV1 of AV2)
8. C ontrolelampjes voor de verbinding met de
Bluetooth-koptelefoons (blauw)
Indelingen

105
5008_nl_Chap05_amenagements_ed01-2015
1. AAN/UIT-schakelaar van het scherm
2. Knoppen voor de beeldinstellingen
Beide koptelefoons zijn voorzien
van een A AN/UIT-schakelaar, een
controlelampje voor de verbinding
(blauw) en een kanaalkiezer (A of B).
Werking
F Sluit bij draaiende motor uw externe apparaat aan op de RCA-ingangen (bijv.
AV1
links).
F
D
ruk op de A AN/UIT-schakelaar van het
bedieningspaneel, het controlelampje en
de lampjes AV1
gaan branden.
F
H
oud A AN/UIT-schakelaar lang ingedrukt,
het blauwe lampje knippert.
F
H
oud de A AN/UIT-schakelaar van het
bedieningspaneel lang ingedrukt, het
linken van de koptelefoon is voltooid als de
blauwe lampjes van de koptelefoon en het
systeem permanent blijven branden.
F
H
erhaal dit voor de andere koptelefoon.
F
D
ruk op de A AN/UIT-schakelaar van het
beeldscherm als u een videobron hebt
aangesloten.
F
S
tart het afspelen vanaf uw externe
apparaat. F
U k
unt op elk moment de videobron (met
de toets 6 of 7 van het bedieningspaneel:
het controlelampje van de geselecteerde
videobron gaat branden) of het
audiokanaal wijzigen (met de kanaalkiezer
op de koptelefoon).
Op het multimediasysteem kan ook een
derde koptelefoon worden aangesloten
(niet bijgeleverd).
Als de voorpassagiersstoel in de
tafelstand wordt gebruikt, is het raadzaam
het scherm te beschermen met de
bijgeleverde hoezen.
Met deze hoezen kunnen de
beeldschermen tevens worden verborgen.
5
Indelingen

136
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
BegrippenAntispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
dynamische stabiliteitscontrole en de
antislipregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Control) dat de volgende
systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- d
e noodremassistentie (AFU),
-
d
e antispinregeling (ASR),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole.
Veiligheid

137
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-systeem,
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS)
en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
In dat geval gaat dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
7
Veiligheid

138
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
F
D
ruk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
Storing
Als dit verklikkerlampje en het
lampje van de uitschakelknop gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding,
duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. F
D
ruk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
ESP/ASR
De systemen ESP en ASR zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
ESP en ASR altijd ingeschakeld
zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen ESP en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk
de auto te voorzien van winterbanden
voor en achter die ervoor zorgen dat de
wegligging zo neutraal mogelijk is.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid

141
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of een snelheid lager dan ongeveer
20 km/h, worden de pictogrammen 4 t /m
8
ongeveer 30
seconden rood weergegeven als
de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20
km/h het pictogram 4 , 5, 6 , 7
of 8 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
Middelste veiligheidsgordel
2e zitrij
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
F
S
teek de gesp B in de linker gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gordelsluitingen zijn
vergrendeld door aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B
en vervolgens op die van gordelsluiting A.
F Houd de riem tijdens het oprollen vast en breng de gesp B en vervolgens de gesp A aan op de
magneet van het bevestigingspunt op het dak.
Veiligheidsgordels 3e zitrij
(7
zitplaatsen)
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp C in de
gordelsluiting aan de kant van de bekleding
van de zijwand van de bagageruimte.
F
S
teek de gesp D in de gordelsluiting aan
de tegenovergestelde kant.
F
C
ontroleer of de gordelsluitingen vergrendeld
zijn door aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaatsen van de
3e zitrij zijn geïntegreerd in de hemelbekleding op de
h
oek tussen de desbetreffende achterstijl en het dak.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting D en vervolgens op die van
de gordelsluiting C .
F
H
oud de riem en de gespen D en C tijdens
het oprollen vast.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2
e zitrij is geïntegreerd in de
hemelbekleding rechts achter.
Leid de veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen op de 2
e zitrij door de daarvoor
bestemde geleiders om te voorkomen dat
ze heen en weer kunnen bewegen.
7
Veiligheid