74Streaming audio via BluetoothAudio-apparaat ontkoppelen
Om een audio-apparaat van het Info‐
tainmentsysteem te ontkoppelen, se‐
lecteert u het gewenste apparaat in
het Bluetooth-verbinding -menu en
selecteert u vervolgens Apparaat
loskoppelen door de centrale draai‐
knop te draaien en in te drukken. Een displaybericht bevestigt de ontkoppe‐
ling.
Als het audioapparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audioapparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat ook van het Infotainmentsysteem ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van
Infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw
apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
Om te ontkoppelen, d.w.z. een audio‐
apparaat uit het systeemgeheugen te verwijderen, drukt u op
SETUP / TEXT en selecteert u
Bluetooth-verbinding . Selecteer hetgewenste audioapparaat uit de lijst,
druk op de centrale draaiknop en se‐
lecteer Verwijderen .
Bediening via Infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐
tomatisch.
Het audioapparaat kan dan via de
functietoetsen van het Infotainment‐
systeem, draaiknoppen en display‐
menu's worden bediend.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het Infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audioapparaat, wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor de cd- speler 3 60.
NAVI 50 - Muziek afspelen via
Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Een verbinding moet tot stand ge‐ bracht zijn tussen het audio-apparaat
en het Infotainmentsysteem via Blue‐tooth, d.w.z. het apparaat moet aan
de auto gekoppeld zijn voordat het
wordt gebruikt.
Raadpleeg (NAVI 50) "Bluetooth-ver‐
binding" in het hoofdstuk "Telefoon"
3 138.
● Er kunnen maximaal 5 audioap‐ paraten gekoppeld en opgesla‐
gen worden in de apparatenlijst, maar er kan er maar één tegelij‐
kertijd verbonden zijn (afhanke‐
lijk van de versie kunnen maxi‐
maal 8 audioapparaten gekop‐
peld zijn).
● Als het apparaat zowel audiospe‐
ler- als telefoonfuncties heeft,
worden beide functies gekop‐
peld. Mobiele telefoon koppelen
3 136.
● De telefoonfuncties blijven wer‐ ken terwijl de audiospeler in ge‐
bruik is en audio-afspelen wordt
tijdens het gebruik van de tele‐
foon buiten werking gesteld.
Streaming audio via Bluetooth75Extra audioapparaat aan
Infotainmentsysteem koppelen
U kunt het audioapparaat koppelen
door op 7 te drukken, gevolgd door
ÿ INSTELLINGEN op het display‐
scherm.
Selecteer Bluetooth, gevolgd door
Bluetooth-apparaat zoeken of Extern
apparaat goedkeuren .
Zoek op het audioapparaat naar
Bluetooth-apparatuur in de buurt van
het apparaat.
Selecteer de naam van het Infotain‐ mentsysteem (bijv. MEDIA-NAV) uit
de lijst op het audioapparaat en voer
dan (zo nodig) op het toetsenblok van het audioapparaat de koppelings‐
code in die op het displayscherm van
het Infotainmentsysteem staat weer‐
gegeven.
De standaard koppelingscode is
0000 . Selecteer Wachtwoord
wijzigen om deze koppelingscode te
wijzigen voordat de koppelingsproce‐
dure wordt gestart.Let op
Als het audioapparaat geen scherm
heeft, voer dan de standaard koppe‐ lingscode op het apparaat en daarna
op het Infotainmentsysteem in.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor deze standaard koppelings‐
code van het audioapparaat,
meestal 0000. Afhankelijk van het
apparaat moet de koppelingscode
wellicht in omgekeerde volgorde
worden ingevoerd, d.w.z. eerst op
het Infotainmentsysteem.
Herhaal zo nodig de procedure als
het koppelen mislukt.
Let op
Wanneer een Bluetooth-verbinding
actief is, wordt de batterij van het au‐ dio-apparaat sneller ontladen wan‐
neer het audio-apparaat via het in‐ fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.U kunt het aangesloten audioappa‐ raat veranderen door op 7 te druk‐
ken, gevolgd door
ÿ INSTELLINGEN op het display‐
scherm.
Selecteer vervolgens Bluetooth en
Bluetooth-apparatenlijst bekijken . De
apparatenlijst toont de audio-appara‐
ten die al gekoppeld zijn.
Selecteer het gewenste audioappa‐
raat uit de lijst en bevestig door op
OK te drukken.
Audio-apparaat ontkoppelen
Als het audioapparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audioapparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat van het Infotainmentsysteem
ontkoppeld.
Extra audioapparaat van
Infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw
apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
76Streaming audio via BluetoothOm te ontkoppelen, d.w.z. een audio‐
apparaat uit het systeemgeheugen te verwijderen, drukt u op 7, gevolgd
door ÿINSTELLINGEN op het dis‐
playscherm.
Selecteer Bluetooth en Bluetooth-
apparatenlijst bekijken .
Selecteer het gewenste audioappa‐
raat uit de lijst en druk op ë om het
apparaat te verwijderen. Verwijder zo
nodig alle apparaten door op Opties
te drukken, gevolgd door Alles
verwijderen . Bevestig met OK.
Bediening via Infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐tomatisch.
Het audioapparaat kan dan worden
bediend via de displayopties van het
Infotainmentsysteem.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het Infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audioapparaat,
wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor het af‐ spelen van opgeslagen audiobestan‐den via de USB-aansluiting. Raad‐
pleeg "NAVI 50 - Muziek afspelen via
USB-aansluiting" in het hoofdstuk
"USB-poort" 3 67.
NAVI 80 - Muziek afspelen via
Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Een verbinding moet tot stand ge‐
bracht zijn tussen het audio-apparaat
en het Infotainmentsysteem via Blue‐
tooth, d.w.z. het apparaat moet aan
de auto gekoppeld zijn voordat het
wordt gebruikt.
● Er is maximumaantal audioappa‐
raten dat gekoppeld en opgesla‐
gen kan worden in de apparaten‐
lijst, maar er kan er maar één te‐
gelijkertijd verbonden zijn.● Als het apparaat zowel audiospe‐
ler- als telefoonfuncties heeft,
worden beide functies gekop‐
peld. Mobiele telefoon koppelen
3 136.
● De telefoonfuncties blijven wer‐ ken terwijl de audiospeler in ge‐
bruik is en audio-afspelen wordt
tijdens het gebruik van de tele‐
foon buiten werking gesteld.
Extra audioapparaat aan
Infotainmentsysteem koppelen
Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en
Instellingen op het displayscherm.
Selecteer Media om naar het menu
Media-instellingen te gaan en selec‐
teer vervolgens de optie "Bluetooth-
verbinding configureren".
De koppelingsprocedure is vergelijk‐
baar met die van het koppelen van
een mobiele telefoon. Raadpleeg
(NAVI 80) "Bluetooth-verbinding" in
het hoofdstuk "Telefoon" 3 138.
Streaming audio via Bluetooth77Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.
U kunt de audiobron op elk moment wijzigen in de Bluetooth-modus om
bestanden van een aangesloten
Bluetooth-apparaat af te spelen.
Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en Media op
het displayscherm.
Druk op < (om een pop-upmenu te
openen) en selecteer Bluetooth-
verbinding om de audiobron te wijzi‐
gen in Bluetooth.
Audio-apparaat ontkoppelen
Als het audioapparaat of de Blue‐ tooth-functie op het audioapparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat van het Infotainmentsysteem
ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van
Infotainmentsysteem ontkoppelen
Om te ontkoppelen, d.w.z. dat een
apparaat uit het systeemgeheugen
wordt verwijderd:Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en
Instellingen op het displayscherm.
Selecteer Media om naar het menu
Media-instellingen te gaan en selec‐
teer vervolgens de optie "Bluetooth-
verbinding configureren".
De ontkoppelingsprocedure is verge‐
lijkbaar met die van het koppelen van
een mobiele telefoon. Raadpleeg
(NAVI 80) "Bluetooth-verbinding" in
het hoofdstuk "Telefoon" 3 138.
Bediening via Infotainmentsysteem Als de draadloze koppeling en ver‐
binding tot stand is gebracht, kan de audio automatisch beginnen af te
spelen.
Het audioapparaat kan dan worden
bediend via de displayopties van het
Infotainmentsysteem.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het Infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audioapparaat, wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor het af‐ spelen van opgeslagen audiobestan‐den via de USB-aansluiting. Raad‐
pleeg "NAVI 80 - Muziek afspelen via
USB-aansluiting" in het hoofdstuk
"USB-poort" 3 67.
Navigatie81Nadat u de bestemming of nuttige
plaats (eerstvolgend tankstation, ho‐
tel enz.) hebt ingevoerd, wordt de
route vanaf uw huidige positie naar de
gekozen bestemming berekend.
Routebegeleiding wordt geleverd via
stembegeleiding en het display‐
scherm.9 Waarschuwing
Gebieden zoals eenrichtingsstra‐
ten en voetgangerszones zijn niet
op de kaart van het navigatiesys‐
teem aangegeven. In dergelijke
gebieden kan het systeem een
waarschuwing geven die geac‐
cepteerd moet worden. Let
daarom in het bijzonder op een‐
richtingsstraten en andere wegen
en inritten waar u niet mag inrij‐
den.
Let op
Afhankelijk van het Infotainmentsys‐
teem kan de radio-ontvangst tijdens
stembegeleiding en vóór elke rich‐
tingsverandering worden onderbro‐
ken.
USB-geheugenstick (NAVI 50)
Het navigatiesysteem heeft een USB-
geheugenstick nodig die, onder meer,
een digitale kaart van de steden en wegen in uw land bevat.
Let op
Gebruik een USB-geheugenstick,
geformatteerd in FAT32-formaat,
met minimaal 4 GB en maximaal 32 GB opslagcapaciteit.
Na aflevering van een nieuwe auto is er een maximum van 90 dagen
waarin de digitale kaart gratis kan
worden bijgewerkt. Nadat deze pe‐ riode verstreken is, worden er kosten berekend voor kaartupdates.
Let op
Gebruik alleen een compatibele
USB-geheugenstick om het naviga‐
tiesysteem te gebruiken en bij te
werken, dit om eventuele technische
problemen te voorkomen. Plaats de
USB-geheugenstick niet in een an‐
der apparaat (zoals een digitale ca‐
mera of mobiele telefoon) of in een
ander voertuig.Software-installatie
Om de digitale kaarten bij te werken en van de exclusieve downloaddien‐
sten te profiteren, moet u op de web‐
site opel.naviextras.com een account
aanmaken en de gratis software in‐
stalleren.Account aanmaken
Maak uw -internetaccount aan via de
opel.naviextras.com-website. Selec‐
teer bijv. de optie "Registreren" op de webpagina en voer de betreffende
gegevens in.Software installeren
Installeer de software op uw compu‐
ter door deze van
opel.naviextras.com te downloaden.
Volg de instructies op het scherm om
de software te installeren en start de
online toepassing.Navigatiesysteem registreren
U moet het navigatiesysteem regi‐ streren met uw nieuwe internetac‐
count.
Navigatie85GebruikUSB-geheugenstick
NAVI 50USB-geheugenstick plaatsen
Schakel het navigatiesysteem uit en
plaats de USB-geheugenstick in de
USB-poort op het paneel van het In‐
fotainmentsysteem. De USB-geheu‐
genstick is kwetsbaar. Ga er daarom
voorzichtig mee om.USB-geheugenstick verwijderen
Schakel het navigatiesysteem uit en
verwijder de USB-geheugenstick uit
de USB-poort op het paneel van het
Infotainmentsysteem.
SD Card
Schakel het navigatiesysteem uit en
steek de SD-kaart in sleuf ervan. De
SD-kaart is breekbaar; buig hem niet.
CD35 BT USB NAVISD-kaart aanbrengen
Zorg ervoor dat de SD-kaart juist is
geplaatst. De oriëntatie kan verschil‐
lend zijn, afhankelijk van de locatie
van de SD-kaart in de sleuf.
SD-kaart verwijderen
Selecteer SD-kaart verwijderen in het
hoofdmenu en bevestig dan met de
rechter schermtoets ⌟. Er wordt een
bericht weergegeven wanneer het
veilig is om de SD-kaart te verwijde‐
ren.Om de SD-kaart uit zijn sleuf te ver‐
wijderen, drukt u op de kaart en laat
hem vervolgens los. De kaart springt
iets uit de sleuf, waardoor deze kan
worden verwijderd.
NAVI 80SD-kaart aanbrengen
Schakel het Infotainmentsysteem uit
en plaats de SD-kaart in de sleuf er‐
van. De SD-kaart is breekbaar; buig
hem niet.
Zorg ervoor dat de SD-kaart juist is
geplaatst. De oriëntatie kan verschil‐
lend zijn, afhankelijk van de locatie
van de SD-kaart in de sleuf.SD-kaart verwijderen
Om de SD-kaart uit het Infotainment‐
systeem te verwijderen, drukt u op
MENU van de startpagina, gevolgd
door Systeem en SD-kaart
verwijderen op het displayscherm. De
SD-kaart kan nu veilig worden uitge‐
worpen.
Om de SD-kaart uit zijn sleuf te ver‐ wijderen, drukt u op de kaart en laat
hem vervolgens los. De kaart springt
iets uit de sleuf, waardoor deze kan
worden verwijderd.
Navigatie87Batterij vervangen
Druk op de vergrendeling aan de ach‐terzijde van het apparaat en til het
toetsenbord eruit.
Breng nieuwe batterijen aan (type:
AAA / LR03 / UM4 1,5V) waarbij er‐
voor gezorgd moet worden dat ze cor‐
rect aangebracht worden; plaats ver‐
volgens het batterijdeksel terug.
Navigatiesysteem activeren
Inschakelen
Het navigatiesysteem schakelt auto‐
matisch in wanneer het contact wordt
ingeschakeld. In andere gevallen
drukt u op X.
Bij uitgeschakeld contact kan het na‐
vigatiesysteem gedurende ongeveer
20 minuten worden gebruikt. Druk op
X om het navigatiesysteem weer in te
schakelen. Het systeem wordt onge‐
veer 20 minuten na de laatste invoer
van de gebruiker automatisch uitge‐
schakeld.
Uitschakelen
Bij uitgeschakeld contact wordt het
navigatiesysteem automatisch uitge‐
schakeld wanneer het bestuurders‐
portier wordt geopend.
Bij ingeschakeld contact drukt u op
X om het navigatiesysteem uit te
schakelen.
Menu's voor wisselen tussen navigatiesysteem en
InfotainmentsysteemCD35 BT USB NAVI
Bij ingeschakeld Infotainment- en na‐
vigatiesysteem drukt u op NAVI (van
de knoppen op de stuurkolom) om
tussen schermen van het navigatie-
en Infotainmentsysteem te wisselen.
Wanneer de bedieningselementen
van het Infotainmentsysteem worden
gebruikt om te wisselen, bijvoorbeeldde audiobron, verschijnt het Infotain‐
mentsysteemscherm even over het
navigatiesysteemscherm. Het display schakelt na korte tijd terug.
Let op
De klok verschijnt wanneer naar het
scherm van het infotainmentsys‐
teem wordt omgeschakeld.NAVI 50
Als het navigatiesysteem is ingescha‐ keld, drukt u op 7 of houdt u q/r
op het displayscherm ingedrukt om
terug te gaan naar het startmenu van
het Infotainmentsysteem.NAVI 80
Als het navigatiesysteem is ingescha‐ keld, drukt u op r op het display‐
scherm (een of meerdere malen) om
terug te gaan naar de startpagina van het Infotainmentsysteem.
Stemherkenning129Let op
Indien dit ondersteund wordt, wordt
de taal op uw smartphone automa‐
tisch door het Infotainmentsysteem
gebruikt voor stemherkenning.
Het navigatiesysteem kan ook met
stembediening worden bediend.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bediening
navigatie" in dit hoofdstuk 3 130.
Voorwaarden
Er moet aan de volgende voorwaar‐
den worden voldaan:
● De Bluetooth-functie van het In‐ fotainmentsysteem moet geacti‐
veerd zijn.
Raadpleeg "Bluetooth-verbin‐ ding" in het hoofdstuk "Telefoon"
3 138.
● De Bluetooth-functie van de Bluetooth-compatibele smart‐phone moet geactiveerd zijn en
de smartphone moet een 3G-,
4G- of wifi-verbinding hebben (zie de bedieningsinstructies van
de smartphone).● Afhankelijk van de smartphone kan het nodig zijn om het appa‐
raat op "zichtbaar" in te stellen
(zie de bedieningsinstructies van de smartphone).
● De smartphone moet aan/op het Infotainmentsysteem gekoppeld
en aangesloten zijn.
Help
Voor informatie en hulp bij het active‐ ren en gebruiken van stembediening
drukt u op 7, gevolgd door
ÿ Instelling en dan Bluetooth op het
displayscherm.
Selecteer Smartphone uit de lijst
(druk op S/R om in de lijst te zoeken)
en druk dan op l om hulp op te roe‐
pen.
Een serie schermen wordt weergege‐
ven die het gebruik van de stemher‐
kenningsfunctie en informatie over
het volgende uitleggen:
● in-/uitschakelen met knoppen op stuurkolom
● compatibele telefoons
● bedieningsmethoden● beschikbare functies en beschrij‐
vingen
● gebruiksvoorwaarden
NAVI 80
De stemherkenningsfunctie biedt u
de mogelijkheid om bepaalde functies door middel van gesproken instruc‐
ties te bedienen, zoals:
● Navigatie
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedie‐ ning navigatie" in dit hoofdstuk
3 130.
● Telefoon
Raadpleeg het hoofdstuk "Tele‐
foon" in dit hoofdstuk 3 130.
● Toepassingen
Druk op 5 op de stuurkolom om
het hoofdmenu Stembediening te
openen. Geef na het geluidssig‐
naal het commando
" Toepassingen ", gevolgd door de
naam van de toepassing die moet worden gestart.