
182Verzorging van de autoDe voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 208.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 225.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de
twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 225.

Verzorging van de auto183Bandenspanningswaarden opdisplay
U kunt de huidige bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 92.
Druk bij een stilstaande auto meer‐
dere malen op de knop op het uit‐
einde van de wisserhendel totdat het
menu Bandenspanningswaarden
verschijnt.
Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 90 en een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 225.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het DIC bij
te werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de ban‐
denspanningswaarden van alle vier
de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders de banden‐
spanning niet wordt weergegeven.
Bovendien zal w dan enkele secon‐
den knipperen en vervolgens blijven
branden, samen met controlelamp
A 3 88 en verschijnt er een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐
ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn ge‐
zet.
Driver Information Centre (DIC) 3 92.
Boordinformatie 3 93.

184Verzorging van de autoLekke bandEen lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 88 en een bijbe‐
horend bericht op het DIC. Zet de
auto stil en schakel de motor uit.
Bandenspanning 3 225, Bandenre‐
paratieset 3 186, Reservewiel
3 191, Wiel verwisselen 3 190.
Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op.
Bandenspanningswaarden op het eti‐ ket bandenspanningsinformatie enhet overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer
neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐ leert.De bandenspanningswaarde die u op
het DIC ziet, is de daadwerkelijke
bandenspanning. Bij een afgekoelde
band is deze waarde iets lager, maar
is de band niet lek.
Inleerfunctie
Wanneer de wielen zijn verwisseld,
moet het TPMS opnieuw worden in‐
geleerd.
Selecteer met een stilstaande auto
het menu Bandenspanning op het
DIC door de knop op het uiteinde van de wisserhendel in te drukken. Houd
de knop gedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt om het sys‐
teem opnieuw te laten berekenen. Er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het DIC.
Voor het voltooien van de inleerpro‐ cedure moet u wellicht enkele minu‐ ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan tij‐
dens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het DIC weergege‐
ven.
Driver Information Centre (DIC) 3 92.
Boordinformatie 3 93.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare ban‐
denreparatiesets kan de werking van
het systeem nadelig beïnvloeden.
Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 186, Sneeuw‐
kettingen 3 186.

Verzorging van de auto185Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.