108Klimaatregeling● Draaiknop voor temperatuur inlaagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Schakelaar koeling AC AAN.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling ( s of K) en menu
selecteren
● luchtdebiet x
AUTO:automatische modusu:luchtrecirculatieV:ontwasemen en ont‐
dooienÜ:achterruitverwarming,
buitenspiegelverwarmingAC OFF:airconditioning uitschake‐
len
Achterruitverwarming, buitenspiegel‐
verwarming Ü 3 37, 3 34, stoelver‐
warming ß 3 45.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, anders werkt het sys‐
teem niet goed.
Klimaatregeling109Automatische modusBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● AUTO indrukken ("AUTO" ver‐
schijnt op het display).
● De gewenste temperatuur instel‐ len (de temperatuur verschijnt op
het display).
● Alle luchtroosters openen.
In de automatische modus wordt de
instelling voor luchtdebiet, luchtver‐
deling, airconditioning en luchtrecir‐
culatie automatisch geregeld door het systeem en wordt de instelling niet ophet display getoond.
Temperatuur selecteren
Temperaturen kunnen op de gewen‐
ste waarde worden ingesteld met de
2 toetsen onder het display.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen.Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐
peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐ nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling au‐
tomatisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 123.
Luchtdebiet
Het luchtdebiet kan verhoogd of ver‐
laagd worden met de toetsen x.
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Druk op V. LED licht op.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, aircondi‐
tioning wordt ingeschakeld en de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: V of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Luchtverdeling
Druk herhaaldelijk op s of K.
Klimaatregeling113Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren met in‐
geschakeld aircosysteem van de pas‐
sagiersruimte vooraan.
Zorg er bij gebruik voor dat de lucht‐
roosters open zijn ter voorkoming van ijsvorming door het ontbreken van
een luchtstroom.
Hulpverwarming Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven
koelwaterverwarming levert snelle
verwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐ warmen zonder dat de motor draait.9 Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐
rage).
Voordat u het systeem start of het
programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
Uitschakelen indien niet noodzakelijk. De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één
keer per maand laten werken.
Regeleenheden De timer of de afstandsbediening zet‐ten het systeem aan en uit en worden
gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.Timer1 X:schakelt de regeleen‐
heid in/uit en wijzigt
de getoonde informa‐
tie2 q terug:selecteert functies in
de menubalk en past
waarden aan3 menubalk:toont de te selecteren
functies Y, x , P , Ö en
Y4 r
volgende:selecteert functies in
de menubalk en past
waarden aan5 OK:bevestigt selectie
116KlimaatregelingHet volgende vooraf ingestelde ge‐
heugennummer dat moet worden ge‐
activeerd, wordt onderlijnd en de weekdag wordt getoond. Herhaal de
procedure om de andere vooraf inge‐
stelde geheugennummers te pro‐
grammeren.
Wanneer u tijdens de procedure op
X drukt, verlaat u het programma
zonder dat de aanpassingen worden
opgeslagen.
Om een vooraf ingestelde vertrektijd
te wissen, volgt u de stappen voor
programmeren tot het verwarmings‐
symbool Y knippert. Druk op q of
r totdat oFF op het display ver‐
schijnt en bevestig.
De verwarming stopt automatisch 5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem startautomatisch tussen de 5 en
60 minuten die voorafgaan aan de
geprogrammeerde starttijd.
Stel de weekdag, de tijd en de duurtijd
van de verwarming in Ö
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐
steld.
● Selecteer Ö en bevestig.
● Selecteer de weekdag en beves‐
tig.
● Wijzig de uren en bevestig.
● Wijzig de minuten en bevestig.
● Wijzig de standaard verwar‐ mingstijd en bevestig.
Verwarmingsniveau Y
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
Selecteer Y en bevestig. ECO of
HIGH knippert in de display. Stel af
met q of r en bevestig.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐
nimaal één luchtrooster geopend zijn
om te voorkomen dat de verdamper
door gebrek aan luchtcirculatie be‐
vriest.
Middelste luchtroosters
Rooster openen door erop te druk‐
ken.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Rooster sluiten door ertegen te du‐
wen.
Rijden en bediening119Rijden en bedieningRijtips......................................... 120
Economisch rijden ...................120
Controle over de auto ..............120
Sturen ...................................... 120
Starten en bediening .................121
Nieuwe auto inrijden ................121
Contactslotstanden ..................121
Motor starten ........................... 121
Regeling stationair toerental ....122
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................123
Parkeren .................................. 125
Luchtvering .............................. 126
Uitlaatgassen ............................. 128
Roetfilter .................................. 128
Katalysator .............................. 129
AdBlue ..................................... 129
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 134
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 134
Versnellingsbakdisplay ............134
Motor starten ........................... 135
Keuzehendel ........................... 135
Handgeschakelde modus ........136Elektronische rijprogramma's ..137
Storing ..................................... 138
Stroomonderbreking ................138
Remmen .................................... 138
Antiblokkeersysteem ...............138
Handrem .................................. 139
Remassistentie ........................140
Hellingrem ............................... 140
Rijregelsystemen .......................141
Traction Control .......................141
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 142
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 143
Cruise control .......................... 143
Snelheidsbegrenzer ................146
Parkeerhulp ............................. 147
Achteruitkijkcamera .................149
Lane Departure Warning .........151
Brandstof ................................... 153
Brandstof voor dieselmotoren . 153
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 155
Algemene informatie ...............155
Rijgedrag en aanhangertips ....155
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............156Extra functies ............................. 156
PTO (krachtafnemer) ...............156
120Rijden en bedieningRijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie vooreen optimaal brandstofverbruik. Deze is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
ActiveringDruk op ECO. De controlelamp licht
op als deze wordt geactiveerd en er
verschijnt een bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 92.
Onderweg kunt u de ECO-modus tij‐
delijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Deactivering
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelampje dooft.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Tijdens een Autostop blijven alle sys‐
temen werken, maar de stuurbe‐
krachtiging werkt beperkt en de rij‐
snelheid wordt verlaagd.Stop-startsysteem 3 123.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Rijden en bediening121Starten en bedieningNieuwe auto inrijden
De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig hard remmen.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐
dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het dieselpartikelfilter wel‐licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk wanneer de accu
wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 123.
Roetfilter 3 128.Contactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan
dieselmotoren: voorverwarming3:startenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
Sleutel naar stand 2 draaien om voor
te verwarmen en vasthouden totdat
controlelamp N op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) dooft.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
122Rijden en bedieningHet verhoogde motortoerental wordtautomatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de mo‐tortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 15 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len. Zo nodig het gaspedaal bedienen
alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen. Stop-startsys‐
teem 3 123.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.Regeling stationair toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na en‐
kele seconden wordt de functie geac‐
tiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd wan‐
neer:
● Het koppelingspedaal wordt in‐ getrapt.
● Het gaspedaal wordt ingetrapt.
● MTA niet op N (neutraal) staat
● De auto sneller dan 0 km/u rijdt.
● Controlelamp A, W of C op de
instrumentengroep gaat bran‐ den.
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch ge‐ deactiveerd.
Stop-startsysteem 3 123.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.