Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........19
Stoelen, veiligheidssystemen ......34
Opbergen ..................................... 54
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................71
Verlichting .................................. 109
Klimaatregeling .......................... 119
Rijden en bediening ...................127
Verzorging van de auto ..............168
Service en onderhoud ................212
Technische gegevens ................215
Klantinformatie ........................... 226
Trefwoordenlijst ......................... 232Inhoud
12Kort en bondigRijverlichting
Lichtschakelaar draaien:
7:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Automatisch dimlicht
AUTO:automatische verlichting: rij‐
verlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeldm:activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Mistlampen
Druk op de lichtschakelaar:
>:mistlampenr:mistachterlicht
Verlichting 3 109.
Lichtsignaal, grootlicht en dimlichtlichtsignaal:hendel naar u toe
trekkengrootlicht:hendel van u af
duwendimlicht:hendel van u af
duwen of naar u
toe trekken
Automatische verlichting 3 110,
Grootlicht 3 110, Lichtsignaal
3 111, Adaptief rijlicht (AFL) 3 112.
Sleutels, portieren en ruiten21Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en handzen‐
der openen. Batterij vervangen (bat‐
terijtype CR 2032), let hierbij op de
juiste plaatsing. Handzender sluiten
en synchroniseren.
Afstandsbediening
synchroniseren
Na vervanging van de batterij het por‐
tier openen met de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier. De hand‐
zender wordt gesynchroniseerd wan‐ neer het contact wordt aangezet.
Opgeslagen instellingen Wanneer de sleutel uit de contact‐
schakelaar wordt getrokken, worden
de volgende instellingen automatisch in het geheugen van de sleutel opge‐
slagen:
● verlichting
● infotainmentsysteem
● centrale vergrendeling
De opgeslagen instellingen worden
automatisch toegepast wanneer de
sleutel met het geheugen de vol‐gende keer in het contactslot wordt
gestoken en naar stand 1 3 129
wordt gedraaid.
Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor
bestuurder geactiveerd is in de per‐
soonlijke instellingen van de Graphic-
Info-Display. Dit moet worden inge‐ steld voor elke sleutel die gebruikt
wordt. Bij auto's die zijn uitgerust met
een Colour-Info-Display, is de perso‐
nalisatie permanent ingeschakeld.
Persoonlijke instellingen 3 100.
Centrale vergrendeling Ontgrendelen en vergrendelen van
portieren, bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐ greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch ont‐
grendeld.
Instrumenten en bedieningsorganen71Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................72
Stuurwielverstelling ...................72
Stuurbedieningsknoppen ...........72
Verwarmd stuurwiel ...................72
Claxon ....................................... 73
Wis-/wasinstallatie voorruit ........73
Wis-/wasinstallatie achterruit .....75
Buitentemperatuur .....................75
Klok ........................................... 76
Elektrische aansluitingen ...........77
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................78
Snelheidsmeter ......................... 78
Kilometerteller ........................... 78
Dagteller .................................... 78
Toerenteller ............................... 79
Brandstofmeter .......................... 79
Brandstofkeuzeschakelaar ........79
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 80
Service-display .......................... 80
Controlelampen ......................... 81
Richtingaanwijzer ......................83
Gordelverklikker ........................84Airbag en gordelspanners .........84
Airbag-deactivering ...................84
Laadsysteem ............................. 84
Storingsindicatielamp ................85
Service-indicatie ........................85
Rem- en koppelingssysteem .....85
Pedaal intrappen .......................85
Antiblokkeersysteem (ABS) .......85
Opschakelen ............................. 86
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 86
Stuurbekrachtiging ....................86
Lane Departure Warning ...........86
Ultrasoonparkeerhulp ................86
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............86
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....86
Traction Control-systeem UIT ...87
Voorverwarming ........................87
Roetfilter .................................... 87
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 87
Motoroliedruk ............................. 87
Te laag brandstofpeil .................88
Startbeveiliging .......................... 88
Rijverlichting .............................. 88
Grootlicht ................................... 88
Adaptive Forward Lighting .........88
Mistlamp .................................... 89Mistachterlicht........................... 89
Cruise control ............................ 89
Voorligger gedetecteerd ............89
Motorkap open .......................... 89
Portier open ............................... 89
Informatiedisplays ........................89
Driver Information Center ..........89
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 93
Boordinformatie ........................... 95
Geluidssignalen .........................96
Batterijspanning .........................97
Tripcomputer ................................ 97
Persoonlijke instellingen ............100
OnStar ....................................... 104
Instrumenten en bedieningsorganen83Controlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 83X /
k /Gordelverklikker 3 84vAirbags en gordelspanners
3 84V /
*Airbag deactiveren 3 84pLaadsysteem 3 84ZStoringsindicatielamp 3 85gLaat auto spoedig nakijken
3 85RRem- en koppelingssysteem
3 85-Pedaal intrappen 3 85uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 85[Opschakelen 3 86uSysteem voor gecontroleerde
afdaling 3 86cStuurbekrachtiging 3 86)Lane Departure Warning
3 86.rUltrasoonparkeerhulp 3 86nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 86bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 86kTraction Control-systeem uit
3 87!Voorverwarmen 3 87%Roetfilter 3 87wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 87IMotoroliedruk 3 87iTe laag brandstofpeil 3 88dStartbeveiliging 3 888Buitenverlichting 3 88CGrootlicht 3 88fAdaptief rijlicht (AFL) 3 88>Mistlamp 3 89rMistachterlicht 3 89mCruise control 3 89AVoorligger gedetecteerd
3 89/Motorkap open 3 89hPortier open 3 89
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
88Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 171.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Tanken 3 159.
Katalysator 3 134.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 176.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een reparatiebedrijf laten verhel‐ pen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 109.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is of tijdens een lichtsignaal 3 110 of
wanneer het grootlicht aan is met
grootlichtassistentie, adaptief rijlicht
3 112.
Adaptive Forward Lighting
f brandt of knippert geel.
Brandt Het adaptief rijlicht voor moet wordenonderhouden.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen89Adaptief rijlicht (AFL) 3 112.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐
trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca.
4 seconden om u eraan te herinneren dat het systeem is geactiveerd
3 111.
Automatische verlichting 3 110.
Mistlamp > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 115.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 115.
Cruise control
m brandt wit of groen.Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is actief.
Cruise control 3 144.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 146.
Motorkap open / brandt wanneer de motorkap bij
auto's met stop/start-systeem open
is.
Stop-startsysteem 3 130.
Portier open h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het bestuurdersinformatiecentrum zit op de instrumentengroep tussen de
snelheidsmeter en de toerenteller.
Beschikbaar als Midlevel-, Uplevel- of
Uplevel-Combi-display.
Midlevel-display geeft aan:
● algemene kilometerteller
● dagteller
● sommige controlelampjes
● boordinformatie
96Instrumenten en bedieningsorganenLet op
"S" betekent "Onderhoud auto spoe‐ dig". Neem meteen contact op met
een werkplaats.
Boordinformatie op het Uplevel-
display en Uplevel-Combi-display
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
● serviceberichten
● diefstalalarmsysteem
● remmen
● rijsystemen
● rijregelsystemen
● bestuurdersondersteuningssys‐ temen
● cruise control
● snelheidsbegrenzer
● parkeerhulpsystemen
● verlichting, gloeilamp vervangen
● adaptief rijlicht (AFL)
● portieren, ruiten
● verkeersbordherkenning
● lane departure warning
● bagageruimte, kofferdeksel
● handzender
● veiligheidsgordels
● airbagsystemen
● motor en versnellingsbak
● bandenspanning
● roetfilter
● accustatusGeluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
● Als het portier of de motorkap open is.
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.
● Er verschijnt een waarschu‐ wingstekst of waarschuwings‐
code op het Driver Information
Center.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.