Page 117 of 239

Verlichting115Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Page 118 of 239
116VerlichtingBeslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● stuurbedieningsknoppen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Interieurverlichting
Voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op v:uitw:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aan
Page 119 of 239
Verlichting117Achter
Bedien de wipschakelaar:
⃒:aanw:automatisch in- en uitschakelen§:uitLeeslampen
De leeslampen voor zitten in de dak‐
console.
Druk op s en t om elk licht in of uit
te schakelen
Verlichting
handschoenenkastje
Brandt wanneer u het handschoenen‐ kastje opent.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
● dimlicht
● zijmarkeringslichten ● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Deze functie werkt alleen wanneer
als het donker is en helpt u om de auto
te lokaliseren.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen in de boordinstellin‐
gen. Persoonlijke instellingen 3 100.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● sommige schakelaars
● sommige interieurlampjes
Page 120 of 239
118VerlichtingUitstapverlichting
Het dimlicht, de zijmarkeringslichten
en de achterlichten zullen de directe
omgeving een instelbare tijd verlich‐
ten terwijl u de auto verlaat.
Inschakelen
Aan- en uitzetten van deze functie en de verlichtingsduur kunnen worden
gewijzigd in de boordinstellingen.
Persoonlijke instellingen 3 100.
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na een
paar seconden uit.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld als u de richtingaanwijzer‐
hendel naar u toe trekt, terwijl het be‐
stuurdersportier geopend is.
Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 170 of 239

168Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................169
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 169
Auto stallen .............................. 169
Verwerking van sloopauto .......169
Controle van de auto .................170
Werkzaamheden uitvoeren .....170
Motorkap ................................. 170
Motorolie .................................. 171
Koelvloeistof ............................ 172
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...173
Sproeiervloeistof ......................173
Remmen .................................. 174
Remvloeistof ............................ 174
Accu ........................................ 174
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 176
Wisserblad vervangen .............176
Gloeilamp vervangen .................177
Halogeenkoplampen ...............177
Xenonkoplampen ....................179
Mistlampen .............................. 180
Richtingaanwijzers vooraan ....180
Achterlichten ............................ 181Zijrichtingaanwijzers ................182
Derde remlicht ......................... 182
Kentekenverlichting .................183
Binnenverlichting .....................183
Elektrisch systeem .....................184
Zekeringen .............................. 184
Zekeringenkast in motorruimte 184
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................186
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 187
Boordgereedschap ....................189
Gereedschap ........................... 189
Velgen en banden .....................189
Winterbanden .......................... 189
Aanduidingen op banden ........190
Bandenspanning .....................190
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 191
Profieldiepte ............................ 195
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 195
Wieldoppen ............................. 195
Sneeuwkettingen .....................196
Bandenreparatieset .................197
Wiel verwisselen ......................200
Reservewiel ............................. 202
Starthulp gebruiken ...................204Trekken...................................... 206
Auto slepen ............................. 206
Andere auto slepen .................207
Verzorging van uiterlijk ..............208
Verzorging exterieur ................208
Verzorging interieur .................210
Page 181 of 239
Verzorging van de auto179
4. Gloeilamp uit fitting nemen.
5. Nieuwe gloeilamp plaatsen.
6. Stekker aan gloeilamp bevesti‐ gen.
7. Steek de fitting in de reflector.
8. Plaats het geheel terug.
Xenonkoplampen
9 Gevaar
Xenonkoplampen werken met een
zeer hoge elektrische spanning.
Niet aanraken. Gloeilampen door
een werkplaats laten vervangen.
Bochtverlichting
1. Verwijder de beschermhoes.
2. Trek de fitting eruit.
3. Verwijder de gloeilamp uit de fit‐ ting en vervang de lamp.
4. Bij het aanbrengen van de nieuwe
gloeilamp de lipjes in de uitsparin‐ gen van het reflectorhuis steken.
5. Plaats de koplampeenheid terug.
6. Koplampafdekking aanbrengen en vastdraaien.
Page 185 of 239
Verzorging van de auto183Kentekenverlichting
1. Verlichting met schroevendraaierloswerken.
2. Lamphuis naar beneden toe ver‐ wijderen, hierbij niet aan de kabel
trekken.
Lamphouder linksom losdraaien.
3. Gloeilamp uit lamphouder nemen en nieuwe gloeilamp plaatsen.
4. Lamphouder in lamphuis plaatsen
en rechtsom draaien.
5. Lamphouder aanbrengen en met een schroevendraaier vast‐
draaien.
Binnenverlichting
Instapverlichting 1. Demonteer deze door de andere kant van de lichtschakelaar met
een platte schroevendraaier los te
wrikken.
2. Verwijder de gloeilamp.
3. Vervang de gloeilamp.
4. Plaats de lampeenheid terug.
Bagageruimteverlichting
1. Verlichting met schroevendraaier loswerken.
2. Lamp verwijderen.
3. Nieuwe gloeilamp plaatsen.
4. Verlichting monteren.
Page 211 of 239

Verzorging van de auto209Daarna de auto grondig afspoelen en
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting
De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers
gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten
Zet de auto regelmatig in de was (ui‐ terlijk wanneer het water geen drup‐
peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. Ijskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.
Verwijder achtergebleven vuil van
wisserbladen die strepen op de ruit
veroorzaken, met een zachte doek en
ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke
van de ruit verwijdert.IJs, verontreiniging en continu vegen
op droge ruiten beschadigen of ver‐
nietigen zelfs de wisserbladen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade Geringe lakschade voordat er roest‐vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.
Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.