Kort en bondig15KlimaatregelingVerwarmbare achterruit
Ü indrukken om verwarming in te
schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 39.
Verwarmbare buitenspiegels
Met Ü schakelt u ook de verwarm‐
bare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegels 3 36.
Ruiten ontwasemen en ontdooien
●
Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Verwarmings- en ventilatiesysteem
3 135, airconditioning 3 136, elek‐
tronisch klimaatregelsysteem 3 138.
Instrumenten en bedieningsorganen113van de elektrisch bediende ruiten
met de handzender.
Passieve portiervergr. : Activeert
of deactiveert de passieve ver‐ grendelingsfunctie. Met deze
functie wordt de auto na enkele
seconden automatisch vergren‐
deld als alle portieren zijn geslo‐
ten en een elektronische sleutel
uit de auto is verwijderd.
Waarsch. afstandsbed. in auto :
Activeert of deactiveert de waar‐
schuwingsgeluid wanneer de
elektronische sleutel in de auto
blijft.
● Fabrieksinstellingen herstellen :
Stelt alle functies opnieuw in op
de standaardinstellingen.
● Valetmodus :
Zie handleiding bij het infotain‐
ment.
Persoonlijke instellingen
7" Colour-Info-Display
Druk op ;, selecteer vervolgens de
toets Instellingen op het scherm.
In de bijbehorende submenu’s kunt u
de volgende instellingen wijzigen:
Instellingen ● Klimaat en luchtkwaliteit
Auto. max. ventilatorsnelheid :
Verandert het niveau van het
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐
sche modus.
Airconditioningmodus : Regelt de
toestand van de koelcompressor
wanneer de auto wordt gestart.
Laatste instelling (aanbevolen) of
bij het starten van de auto is altijd
aan of altijd uit.
Autom. zonetemp compartiment :
Schakelt tussen temperatuurin‐
stelling met één of twee zones.
Automatisch gekoelde stoelen :
De stoelventilatie wordt automa‐
tisch geactiveerd.
Automatisch verwarmde stoelen :
De stoelverwarming wordt auto‐ matisch geactiveerd.
Automatische ontwaseming : On‐
dersteunt het ontvochtigen van
de voorruit door het automatisch
selecteren van de vereiste instel‐
lingen en de automatische airco‐
modus.
Autom. achterruitontwaseming :
De achterruitverwarming wordt
automatisch geactiveerd.
● Bots-/detectiesystemen
Waarschuwing frontale botsing :
De frontaanrijdingswaarschu‐ wing wordt geactiveerd of ge‐ deactiveerd.
Automatische botsvoorberei‐
ding : Activeert of deactiveert de
automatische remwerking van de auto in geval van dreigend aan‐
rijdingsgevaar. Het volgende is
Instrumenten en bedieningsorganen115Automatische portierontgrende‐
ling : Wijzigt de configuratie om
alleen het bestuurdersportier of
de hele auto te ontgrendelen, na‐ dat het contact is uitgeschakeld.
Vertraagd portierslot : Activeert of
deactiveert de vertraagde por‐
tiervergrendelingsfunctie. Deze
functie vertraagt het werkelijke
vergrendelen van de portieren tot
alle portieren gesloten zijn.
● Vergrendelen, ontgrendelen,
starten op afstand
Op afst. ontgrendelen lamp
feedback : Activeert of deacti‐
veert het alarmknipperlichtsig‐
naal bij het ontgrendelen.
Terugmelding vergrendelen op afstand : Wijzigt het type terug‐
melding bij het vergrendelen van
de auto.
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie om alleen
het bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Opn. vergrendelen op afst. vergr. deuren : Activeert of deactiveert
de automatische hervergrende‐ling na het ontgrendelen zonder
de auto te openen.
Ruiten met afstandsbediening :
Activeert of deactiveert de wer‐
king van de elektrisch bediende
ruiten met de handzender.
Passieve portiervergrendeling :
Activeert of deactiveert de pas‐
sieve vergrendelingsfunctie. Met
deze functie wordt de auto na en‐
kele seconden automatisch ver‐
grendeld als alle portieren zijn
gesloten en een elektronische
sleutel uit de auto is verwijderd.
Melding afstandsbed. nog in
voertuig : Activeert of deactiveert
de waarschuwingsgeluid wan‐
neer de elektronische sleutel in
de auto blijft.
Persoonlijke instellingen 8" Colour-Info-Display
Druk op ;, selecteer vervolgens het
pictogram INSTELLINGEN .
In de bijbehorende submenu’s kunt u
de volgende instellingen wijzigen:
Voertuig ● Klimaat- en luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Verandert het niveau van het
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐ sche modus.
Airconditioningmodus : Regelt de
toestand van de koelcompressor
wanneer de auto wordt gestart.
Laatste instelling (aanbevolen) of
bij het starten van de auto is altijd
aan of altijd uit.
Klimaatregeling135KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............135
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................135
Airconditioning ......................... 136
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 138
Hulpverwarming ......................143
Luchtroosters ............................. 143
Verstelbare luchtroosters ........143
Vaste luchtroosters ..................144
Onderhoud ................................. 144
Luchtinlaat ............................... 144
Pollenfilter ................................ 144
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 145
Service .................................... 145Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling l, M en K
● luchtdebiet Z
● ontwasemen en ontdooien V
Achterruitverwarming Ü 3 39.
Temperatuur
rood bereik:warmblauw bereik:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
136KlimaatregelingOntwasemen en ontdooien
●Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Airconditioning
Behalve de bedieningselementen
voor het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functies via het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
A/C:Koeling4:Luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 39, Stoel‐
verwarming ß 3 50, Geventileerde
stoelen A 3 51, Verwarmd stuurwiel
A 3 79.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens
vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
142KlimaatregelingDruk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.U kunt de koelwerking na het starten
van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
Klimaatregeling145Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
Rijden en bediening155Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak waarbij een conven‐
tionele Autostop is geactiveerd, moet
de versnellingshendel in de vrij staan
om een automatische herstart moge‐
lijk te maken.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak waarbij een vroege
Autostop is geactiveerd, is een auto‐
matische herstart mogelijk bij iedere
versnellingshendelstand.
Bij auto's met een automatische ver‐
snellingsbak of een geautomati‐
seerde versnellingsbak, moet de keu‐
zehendel in D staan om een automa‐
tische herstart mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.● De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet vol‐ doende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐
tre.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
Bij auto's met een elektrische
handrem, trekt u minimaal
een seconde aan schakelaar
m tot het waarschuwings‐
lampje m constant brandt en
de elektrische handrem is inge‐
schakeld 3 96.
● Zet de motor af.