Stoelen, veiligheidssystemen49Stand met de handzender opslaan
De huidige stand van de bestuurders‐
stoel wordt elke keer bij het uitscha‐
kelen van de sleutel door de hand‐
zender opgeslagen. Deze opgesla‐
gen standen zijn onafhankelijk van de geheugenstanden die onder de toets
1 of 2 zijn opgeslagen.
De opgeslagen posities worden auto‐
matisch opgeroepen wanneer het
contact wordt aangezet.
U beëindigt het opvragen van de
standen door een van de knoppen
voor het geheugen of de elektrisch verstelbare stoelen in te drukken.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
het menu Voertuig op het Info-Dis‐
play.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Uitstaphulp
Voor comfortabel uitstappen beweegt
de elektrisch verstelbare bestuur‐
dersstoel bij een stilstaande autonaar achteren. Activeer deze functie
door het contact uit te schakelen, de sleutel uit het contactslot te trekken
en het bestuurdersportier te openen.
Als het portier al open is, schakel dan
het contact uit om het opvragen te ac‐ tiveren.
U beëindigt het opvragen van de
standen door een van de knoppen
voor het geheugen of de elektrisch
verstelbare stoelen in te drukken.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
het menu Voertuig op het Info-Dis‐
play.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Beveiligingsfunctie
Als de bestuurdersstoel in de bewe‐
ging op weerstand stuit, kan het op‐
vragen stoppen. Nadat u de belem‐
mering hebt verwijderd, houdt u de
geheugenstandtoets twee seconden
ingedrukt. Probeer de geheugen‐stand weer op te vragen. Raadpleeg
een werkplaats als het opvragen niet
werkt.
Overbelasting
Wordt de stoelverstelling elektrisch
overbelast, dan wordt de stroomvoor‐ ziening automatisch enige tijd onder‐
broken.
Let op
Na een ongeluk waarin de airbags
zijn geactiveerd, worden de geheu‐
genfunctie van elke positieknop uit‐
geschakeld.
Armsteun
50Stoelen, veiligheidssystemenDe armsteun kan 10 cm naar voren
worden geschoven. Onder de arm‐ steun zit een opbergruimte.
Opbergruimte armsteun 3 69.
Verwarming
Afhankelijk van de gewenste verwar‐
ming, ß van de desbetreffende stoel
een of meerdere malen indrukken. De
controlelamp in de toets geeft de sta‐
tus aan.
Langdurig gebruik van de hoogste in‐ stelling wordt afgeraden voor perso‐
nen met een gevoelige huid.
De stoelverwarming wordt automa‐
tisch na 30 minuten automatisch van
het hoogste op het medium niveau te‐ ruggezet.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stop/Start-systeem 3 152.
Automatische stoelverwarming Afhankelijk van de apparatuur, kunt u
de automatische stoelverwarming in
het menu met persoonlijke instellin‐
gen in het Info-Display inschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Als deze optie is ingeschakeld, wor‐
den de stoelen automatisch ver‐
warmd wanneer de motor wordt ge‐
start. De activering is gebaseerd op
verschillende parameters, zoals de
temperatuur in het interieur, de inten‐ siteit en stand van de zon, en de tem‐peratuurinstelling van de elektroni‐
sche klimaatregeling voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde.
Naarmate het interieur opwarmt, wordt het verwarmingsniveau auto‐
matisch verlaagd tot de verwarminguiteindelijk wordt uitgeschakeld. Het
verwarmingsniveau tijdens de auto‐
matische werking wordt door de con‐
trolelampjes voor de stoelverwarming aangegeven.
Als de passagiersstoel niet bezet is,
schakelt de automatische stoelver‐
warming de verwarming voor die stoel
niet in.
U kunt de stoelverwarmingstoetsen
op ieder willekeurig moment indruk‐
ken om de automatische stoelverwar‐ ming voor de betreffende stoel uit te
schakelen en de stoelverwarming
handmatig te bedienen.
Instrumenten en bedieningsorganen77Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................78
Stuurwielverstelling ...................78
Stuurbedieningsknoppen ...........78
Verwarmd stuurwiel ...................79
Claxon ....................................... 79
Wis-/wasinstallatie voorruit ........79
Wis-/wasinstallatie achterruit .....81
Buitentemperatuur .....................82
Klok ........................................... 82
Elektrische aansluitingen ...........84
Elektriciteitsstekker ....................85
Asbakken ................................... 86
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................87
Instrumentengroep ....................87
Snelheidsmeter ......................... 90
Kilometerteller ........................... 91
Dagteller .................................... 91
Toerenteller ............................... 92
Brandstofmeter .......................... 92
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 92
Service-display .......................... 93
Controlelampen ......................... 94Richtingaanwijzer ......................94
Gordelverklikker ........................94
Airbag en gordelspanners .........95
Airbag-deactivering ...................95
Laadsysteem ............................. 96
Storingsindicatielamp ................96
Rem- en koppelingssysteem .....96
Elektrische handrem ..................96
Elektrische handrem defect .......96
Antiblokkeersysteem (ABS) .......97
Schakelen .................................. 97
Afstand tot voorligger ................97
Lane keep assist .......................97
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............97
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....97
Traction Control-systeem UIT ...98
Voorverwarming ........................98
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 98
Motoroliedruk ............................. 98
Te laag brandstofpeil .................99
Startbeveiliging .......................... 99
Rijverlichting .............................. 99
Grootlicht ................................... 99
Grootlichtassistentie ..................99
LED-koplampen .........................99
Mistlamp .................................... 99
Mistachterlicht ........................... 99Cruise control.......................... 100
Voorligger gedetecteerd ..........100
Snelheidsbegrenzer ................100
Verkeersbordherkenning .........100
Portier open ............................. 100
Informatiedisplays ......................100
Driver Information Center ........100
Info-Display ............................. 106
Boordinformatie ......................... 108
Geluidssignalen .......................109
Batterijspanning .......................110
Persoonlijke instellingen ............110
OnStar ....................................... 118
Instrumenten en bedieningsorganen81
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.Regensensorfunctie kan worden ge‐
activeerd of gedeactiveerd in de Per‐
soonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Sproeiervloeistof 3 210
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Verdraai de buitenste dop om de ach‐ terruitwisser in te schakelen:
ON:continue werkingINT:onderbroken werkingOFF:uit
Niet inschakelen wanneer de achter‐ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐ len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
82Instrumenten en bedieningsorganenU kunt deze functie in- of uitschakelenin het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 210
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Info-Display 3 106
Instrumenten en bedieningsorganen83Graphic-Info-DisplayDruk op MENU om het betreffende
audiomenu te openen.
Selecteer Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen.
Druk op de schermtoets 12-24 uur on‐
der in het scherm tot u de gewenste
tijdnotatie vindt.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM en PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het be‐
treffende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de datum instellen.
7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het be‐
treffende submenu weer te geven.Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te ge‐
ven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen.
Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
84Instrumenten en bedieningsorganenRaak + en - om de instellingen te ver‐
anderen.
8'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
het pictogram Instellingen.
Selecteer Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto inst. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit -
handmatig .
Als u Uit - handmatig selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen met
n en o.
Raak 12-24 u rechts in het scherm
aan om een tijdmodus te selecteren.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolomvoor AM of PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het be‐
treffende submenu te openen.
Let op
Is de datum automatisch geregeld,
dan is deze menu-optie niet beschik‐
baar.
Selecteer Auto inst. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit -
handmatig .
Als u Uit - handmatig selecteert, kunt
u de datum met n en o instellen.
Klokweergave
Selecteer Weergave klok om het be‐
treffende submenu te openen.
Selecteer Uit om de digitale klokweer‐
gave in de menu's uit te schakelen.Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V aansluitcontact in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Instrumenten en bedieningsorganen93Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver In‐formation Center 3 100.
Selecteer op het Midlevel-display het
menu Instellingen door op MENU op
de richtingaanwijzerhendel te druk‐
ken. Draai aan het stelwiel om de pa‐ gina Resterende levensduur olie te
selecteren.
Selecteer op het Uplevel-display het
menu Info door op p op het stuurwiel
te drukken. Druk op P om de modus
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Midlevel-display gedu‐rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.