▷RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent de bandenspanning aan
de hand van een toerentalvergelijking tussen
de afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
Bij verlies aan bandenspanning verandert de
diameter en daardoor de draaisnelheid van het
betreffende wiel. Deze verandering wordt her‐
kend en als bandenpech gemeld.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐ trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke aanpassing van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven bijv. of de RPA actief is.
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. De ini‐
tialisatie wordt gestart door bevestiging van de spanning van de banden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Reset uitvoeren" het initialiseren starten.6.Wegrijden.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Er is een lekke band of een band met een aan‐
zienlijk spanningsverlies aanwezig.
1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 211, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.Seite 115VeiligheidBediening115
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner van de fabrikant of een an‐dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist.
Intelligent Safety
Principe Intelligent Safety maakt de centrale bediening
van de hulpsystemen mogelijk.
Afhankelijk van de uitrusting bestaat Intelligent
Safety uit een of meer systemen, die kunnen helpen om een dreigende botsing te voorko‐
men. Deze systemen zijn automatisch actief na
iedere start van de motor via de start/stop-
knop:▷Botsingswaarschuwing, zie pagina 118, .▷Persoonswaarschuwing, zie pagina 124.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Weergaven en waarschuwingen ontslaan
u niet van uw eigen verantwoording. In verband
met systeembeperkingen kunnen waarschu‐
wingen of reacties door het systeem niet, te
laat of onjuist worden afgegeven. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door systeembeperkingen kunnen bij het
slepen/wegslepen met geactiveerde Intelligent
Safety-systemen storingen van afzonderlijke
functies optreden, bijv. botswaarschuwing met
remfunctie. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Voor het slepen/wegslepen alle Intelligent Sa‐
fety-systemen uitschakelen.◀
Seite 117VeiligheidBediening117
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij beperking of deactivering van de rijst‐
abiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer, al naar gelang de uitvoering, het
zichtveld van de camera in de spiegel of de
radarsensor verontreinigd of bedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Hoe gevoeliger de waarschuwingen worden in‐
gesteld, bijv. het moment van waarschuwing,
hoe meer waarschuwingen worden getoond.
Dit kan ook een toename van het aantal valse
waarschuwingen betekenen.
Botsingswaarschuwing met
remfunctie
Principe Het systeem kan helpen om ongevallen te
voorkomen. Indien een ongeval niet vermeden
kan worden, helpt het systeem om de bot‐
singssnelheid te beperken.
Het systeem waarschuwt voor mogelijk bot‐
singsgevaar en remt de auto zo nodig zelfstan‐
dig af.
De automatische remingreep wordt uitgevoerd
met een beperkte remkracht en voor een be‐
perkte duur.
Bij uitrusting met actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie wordt de botsingswaar‐
schuwing via de radarsensor van de snelheids‐
regeling gestuurd.
De botsingswaarschuwing is ook bij gedeacti‐
veerde snelheidsregeling beschikbaar.
Bij het bewust naderen van een voertuig vin‐
den de botsingswaarschuwing en de remin‐
greep later plaats om onjuiste systeemreacties
te voorkomen.
Algemeen
Het systeem waarschuwt vanaf ca. 5 km/h in
twee fasen voor mogelijk botsingsgevaar met
andere voertuigen. Het moment van deze
waarschuwingen kan afhankelijk van de ac‐
tuele rijsituatie variëren.Seite 121VeiligheidBediening121
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Detectiegebied Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Deels niet-zichtbare voetgangers.▷Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.▷Voetgangers buiten het detectiegebied.▷Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij deactivering van de rijstabiliteitsregel‐
systemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
resp. de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷In het donker.
Waarschuwing rijbaan
verlaten
Principe
Dit systeem waarschuwt vanaf een bepaald
snelheidsbereik, als de auto op wegen met rij‐
baanbegrenzingslijnen op het punt staat om de
rijstrook te verlaten. Deze snelheid ligt afhan‐
kelijk van de landuitvoering tussen 55 km/h en
70 km/h .
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld on‐
der deze snelheid, wordt een melding weerge‐
geven op het instrumentenpaneel.
Het stuur begint bij waarschuwingen licht te
trillen. Het moment van deze waarschuwing
kan afhankelijk van de actuele rijsituatie varië‐
ren.
Het systeem waarschuwt niet wanneer voor
het verlaten van de rijstrook richting wordt aan‐
gegeven.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het wegverloop
en de verkeerssituatie juist in te schatten. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen. Bij waarschuwingen het stuurwiel
niet onnodig heftig bewegen.◀
Seite 126BedieningVeiligheid126
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
▷Waakzaamheidshulp.▷PreCrash.▷PostCrash.
Waakzaamheidshulp
Principe Het systeem kan toenemende onoplettend‐
heid of vermoeidheid van de bestuurder bij
lange eentonige ritten, bijv. op snelwegen, her‐
kennen. In deze situatie wordt aanbevolen om
een pauze in te lassen.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van de per‐
soonlijke verantwoordelijkheid om uw lichame‐
lijke gesteldheid juist in te schatten. Toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid
worden mogelijk niet of niet op tijd herkend. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Erop letten dat
de bestuurder uitgerust en oplettend is. Rijstijl
aan de verkeerssituatie aanpassen.◀
Functie
Het systeem wordt bij iedere motorstart inge‐
schakeld en kan niet uitgeschakeld worden.
Na begin van het rijden wordt het systeem op
de bestuurder afgestemd, zodat een toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid her‐
kend kan worden.
Deze procedure houdt rekening met de vol‐ gende criteria:
▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐
nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kri‐
tieke rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:
▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Seite 132BedieningVeiligheid132
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Opmerking
Het systeem ontslaat de bestuurder niet van
de verantwoordelijkheid om de rijstijl aan de si‐
tuatie aan te passen.
De rijstijl aan de situatie aanpassen en de extra
veiligheidsmarge niet beperken door meer risi‐
co's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Seite 134BedieningRijstabiliteitsregelsystemen134
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
▷Inschakelen en activeren.▷Het zoeken naar een parkeerruimte.▷Het inparkeren.
De status van het systeem en de noodzakelijke
handelingsaanwijzingen worden op het Control
Display weergegeven.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
De parkeerassistent berekent de optimale in‐
parkeerlijn en neemt gedurende het parkeren
de besturing over.
Aanwijzingen
Park Distance Control PDC, zie pagina 149,
maakt deel uit van de parkeerassistent.
Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.
Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Ultrasone sensoren
De vier ultrasone sensoren voor het opmeten
van parkeerruimte bevinden zich voor- en ach‐
teraan aan de zijkant van de auto.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minder dan 30 cm op
de sensoren spuiten.Seite 159RijcomfortBediening159
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Kogelkop draait naar binnen. LED in de
toets knippert groen.3.Wachten tot de kogelkop de eindpositie
bereikt heeft.
Automatische onderbreking uit- en indraaien
Het naar buiten of binnen draaien wordt auto‐
matisch onderbroken of niet uitgevoerd als de
stroomlimietwaarde overschreden wordt, bijv.
bij zeer lage temperaturen of mechanische
weerstanden.
LED in de toets brandt rood:
Toets zolang indrukken, tot de kogelkop
de eindpositie bereikt heeft.
LED in de toets brandt groen:
Motor starten met de Start-/stopknop.
Toets in de bagageruimte indrukken.
Kogelkop draait naar buiten. LED in de
toets knippert groen.
Aanhangwagencontactdoos
De aanhangwagencontactdoos bevindt zich
aan de trekhaak.
Afdekking naar beneden klappen.
Oog voor borgkabel
Er bevindt zich een oog aan de trekhaak voor
het vergrendelen van de aanhanger-borgkabel.
Voor meer veiligheid de aanhanger-borgkabel
tijdens het rijden met aanhanger in het oog be‐
vestigen.
Seite 193Rijden met een aanhangwagenRijtips193
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15