Sportmeldingen
Principe In het Control Display kunnen bij overeenkom‐
stige uitrusting de actuele waarden voor ver‐
mogen en koppel worden weergegeven.
Sportaanduidingen op het Control
Display weergeven1."Auto-info"2."Sportweergave"
Snelheidswaarschuwing
Principe
Weergave van een snelheid, waarbij een waar‐ schuwing gegeven moet worden.
Herhaalde waarschuwing wanneer de inge‐
stelde snelheid met ten minste 5 km/h wordt
overschreden.
Snelheidswaarschuwing weergeven,
instellen of wijzigen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Snelheid"3."Waarsch. bij:"4.Controller draaien tot de gewenste snel‐
heid wordt weergegeven.5.Controller indrukken.
Snelheidswaarschuwing wordt opgeslagen.
Snelheidswaarschuwing activeren/
deactiveren
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Snelheid"3."Waarschuwing"4.Controller indrukken.Actuele snelheid overnemen als
snelheidswaarschuwing
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Snelheid"3."Huid. snelheid overnemen"4.Controller indrukken.
De momenteel gereden snelheid wordt op‐
geslagen als snelheidswaarschuwing.
Instellingen op het Control
Display
Tijd
Tijdzone instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Tijdzone:"4.Selecteer de gewenste tijdzone.
De tijdzone wordt opgeslagen.
Tijd instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Tijd:"4.Controller draaien tot de gewenste uren
worden weergegeven.5.Controller indrukken.6.Controller draaien tot de gewenste minu‐
ten worden weergegeven.7.Controller indrukken.
De tijd wordt opgeslagen.
Weergavevorm van de tijd instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"Seite 94BedieningWeergaven94
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
3."Formaat:"4.Gewenste vorm selecteren.
Weergavevorm van de tijd wordt opgeslagen.
Automatische tijdinstelling
Afhankelijk van de uitrusting worden de tijd,
datum en evt. de tijdzone automatisch geac‐
tualiseerd.
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Klok autom. zetten"
Datum
Datum instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Datum:"4.Controller draaien tot de gewenste dag
wordt weergegeven.5.Controller indrukken.6.Instelling voor maand en jaar overeenkom‐
stig uitvoeren.
Datum wordt opgeslagen.
Weergavevorm van de datum instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Formaat:"4.Gewenste vorm selecteren.
Datumvorm wordt opgeslagen.
Taal
Taal instellen Taal op het Control Display instellen:
1."Instellingen"2."Taal/eenheden"3."Taal:"4.Gewenste taal selecteren.De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Spraakdialoog instellen
Spraakdialoog voor het spraakgestuurd sys‐
teem, zie pagina 26.
Maateenheden
Maateenheden instellen Maateenheden voor verbruik, weg/afstanden
en temperatuur instellen:1."Instellingen"2."Taal/eenheden"3.Gewenst menupunt selecteren.4.Gewenste eenheid selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Helderheid
Helderheid instellen
Helderheid van het Control Display instellen:
1."Instellingen"2."Control-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Naargelang de lichtverhoudingen kan de rege‐
ling van de lichtsterkte eventueel niet direct
worden herkend.
Seite 95WeergavenBediening95
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Info bestuurdersassistentie
Weergave op het Control Display Toelichtingen bij bestuurdersassistentiesyste‐
men kunnen bij activering op het Control Dis‐
play weergegeven worden.1."Instellingen"2."Control-display"3."Bestuurdersonderst.info"
Head-Up Display
Overzicht
Principe
Het systeem projecteert belangrijke informatie
in het gezichtsveld van de bestuurder, bijv. de
snelheid.
De bestuurder kan deze informatie zo in zich
opnemen zonder de blik van de weg af te wen‐
den.
Aanwijzingen Aanwijzingen voor het reinigen van het Head-
Up Display in acht nemen, zie pagina 240.
Zichtbaarheid van het display
De zichtbaarheid van de weergaven in het
Head-Up Display wordt beïnvloed door de vol‐
gende factoren:
▷Bepaalde stoelposities.▷Voorwerpen op de afdekking van het
Head-Up Display.▷Zonnebrillen met bepaalde polarisatiefil‐
ters.▷Nat wegdek.▷Ongunstige lichtverhoudingen.
Als het beeld vervormd wordt weergegeven,
de basisinstellingen door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
In-/uitschakelen
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Head-Up-display"
Weergave
Overzicht
Op het Head-Up Display wordt de volgende in‐
formatie weergegeven:
▷Snelheid.▷Navigatiesysteem.▷Check-Control-meldingen.▷Keuzelijst uit het instrumentenpaneel.▷Rijhulpsystemen.
Een deel van deze informatie wordt alleen in‐
dien nodig kortstondig weergegeven.
Weergaven in het Head-Up-Displayselecteren
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Weergegeven informatie"4.De gewenste weergaven in het Head-Up-
Display selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Seite 96BedieningWeergaven96
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Helderheid instellen
De helderheid wordt automatisch aan het om‐
gevingslicht aangepast.
De basisinstelling kan handmatig worden inge‐
steld.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
Bij ingeschakeld dimlicht kan de verlichtings‐
sterkte van het Head-Up Display ook met be‐
hulp van de instrumentenverlichting worden
aangepast.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Hoogte instellen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Hoogte"4.Controller draaien tot de gewenste hoogte
is bereikt.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Rotatie instellen
Het beeld van het Head-Up Display kan om zijn
eigen as worden gedraaid.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Rotatie"4.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Speciale voorruit
De voorruit is een onderdeel van het systeem.
De vorm van de voorruit laat een nauwkeurige
projectie toe.
Een folie in de voorruit voorkomt dat het beeld
dubbel wordt weergegeven.
De speciale voorruit daarom door een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist laten
vervangen.
Seite 97WeergavenBediening97
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Parkeerlicht
De stadslichten kunnen aan één zijde als par‐
keerlicht worden ingeschakeld.
Inschakelen
Bij uitgeschakeld contact de hendel ca. 2 se‐
conden door het drukpunt heen naar boven of
naar beneden drukken.
Uitschakelen
Hendel in tegengestelde richting kort tot het
drukpunt drukken.
Begroetings- en
thuiskomverlichting
BegroetingsverlichtingAfhankelijk van de uitrusting bij het parkeren
van de auto schakelaarstand
of .
Stads- en interieurverlichting gaan bij het ont‐
grendelen van de auto evt. afhankelijk van het
omgevingslicht kort branden.
Inschakelen/uitschakelen Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Begroetingsverlichting"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Thuiskomverlichting
Dimlicht brandt nog een bepaalde tijd, als bij
uitgeschakelde standby-modus van de radio
het lichtsignaal wordt geactiveerd.
Duur instellen
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Licht"3."Thuiskomv.:"4.Duur instellen.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Automatische
verlichtingsregeling
Principe
Het dimlicht wordt afhankelijk van de omge‐
vingslichtsterkte automatisch in- of uitgescha‐
keld, bijv. in een tunnel, bij schemering of neer‐
slag.
Algemeen
Een blauwe hemel met laagstaande zon kan tot
inschakelen van de verlichting leiden.
Bij tunneluitritten overdag wordt het dimlicht
niet direct, maar pas na ca. 2 min uitgescha‐
keld.
Dimlicht blijft altijd ingeschakeld, zolang het
mistlicht ingeschakeld is.
Activeren Schakelaarstand:
Het controlelampje op het instrumentenpaneel
brandt bij ingeschakeld dimlicht.
Grenzen van het systeem
Het inschatten van de verlichting valt, ondanks
de automatische verlichtingsregeling, onder de
verantwoording van de bestuurder.
Seite 99VerlichtingBediening99
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
De sensoren kunnen bijv. mist of nevelig weer
niet herkennen. In dergelijke situaties moet de
verlichting handmatig worden ingeschakeld
om veiligheidsrisico's te voorkomen.
Dagrijlicht Schakelaarstand:
,
Het dagrijlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Inschakelen/uitschakelen
In sommige landen is dagrijlicht verplicht,
daarom kan dit licht mogelijk niet uitgezet wor‐
den.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Dagrijlicht"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Adaptieve bochtverlichting
Principe
De adaptieve bochtverlichting is een variabele
koplampregeling, die een dynamische verlich‐
ting van het wegdek mogelijk maakt.
Afhankelijk van de stuuruitslag en van andere
parameters volgt het koplamplicht het verloop
van de weg.
De variabele lichtverdeling zorgt, afhankelijk
van de snelheid, voor een nog betere verlich‐
ting van de rijbaan.
De lichtverdeling wordt automatisch aan de
snelheid aangepast. Het stadslicht wordt inge‐
schakeld wanneer bij het accelereren niet snel‐
ler wordt gereden dan 50 km/h of bij het rem‐
men langzamer wordt gereden dan 40 km/h.
Het autosnelweglicht wordt bij een snelheid
hoger dan 110 km/h na ca. 30 seconden of
vanaf een snelheid van 140 km/h ingeschakeld.
In nauwe bochten, bijv. haarspeldbochten, of
bij het afslaan wordt tot een bepaald snel‐
heidsbereik een van beide mistlichten als
bochtlicht ingeschakeld. Daardoor wordt de
binnenzijde van de bocht beter verlicht.
Activeren Schakelaarstand
bij ingeschakeld contact.
Om het tegemoetkomend verkeer niet te ver‐
blinden, draait de adaptieve bochtverlichting
bij stilstand niet naar de bestuurderszijde.
De hoekverlichting wordt afhankelijk van de
stuuruitslag of richtingaanwijzers automatisch
ingeschakeld.
Bij het achteruitrijden wordt de hoekverlichting
eventueel onafhankelijk van de stuuruitslag au‐
tomatisch ingeschakeld.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
De adaptieve bochtverlichting heeft een func‐
tiestoring of is uitgevallen. Het systeem zo
spoedig mogelijk laten controleren.
Grootlichtassistent Principe
Bij ingeschakeld dimlicht schakelt dit systeem
het grootlicht automatisch in en weer uit of
worden delen van de lichtbundel gedimd die
het tegemoetkomend verkeer verblinden. Het
systeem maakt gebruik van een camera aan de
voorzijde van de binnenspiegel. De functie
zorgt ervoor dat het grootlicht wordt ingescha‐
keld als de verkeerssituatie dit vereist. De be‐
stuurder kan altijd ingrijpen en het grootlicht
zoals gebruikelijk zelf in- en uitschakelen. Bij
lage snelheden wordt het grootlicht door het
systeem niet ingeschakeld.
Seite 100BedieningVerlichting100
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Overzicht1Interieurverlichting2Leeslampje
Interieurverlichting handmatig in- en
uitschakelen
Toets indrukken.
Permanent uitschakelen: toets gedurende ca.
3 seconden indrukken.
Weer inschakelen: toets indrukken.
Leeslampjes Toets indrukken.
De leeslampjes bevinden zich voor- en ach‐
terin naast de interieurverlichting.
Sfeerverlichting Afhankelijk van de uitrusting kan de verlichting
in het interieur voor enkele lampen worden in‐
gesteld.
Kleurschema selecteren Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Ambiance:"4.Gewenste instelling selecteren.
Als het kleurschema van de lijn geselecteerd is
en de begroetingsverilchting geactiveerd is,
dan wordt de begroetingsverlichting bij het
ontgrendelen in de kleur van de lijn ingescha‐
keld.
Helderheid instellen
De helderheid van de sfeerverlichting kan via
de gekartelde knop voor de instrumentenver‐
lichting of op het Control Display worden inge‐
steld.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Licht"3."Helderheid:"4.Helderheid instellen.Seite 103VerlichtingBediening103
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Na het inschakelen van het contact gaat het
lampje kort branden, daarna geeft het aan of
de airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.▷Bij gedeactiveerde passa‐
giersairbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde passagiers‐
airbags brandt het controle‐
lampje niet.
Bandenspanningscontrole
RDC
Principe
Het systeem bewaakt de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem
waarschuwt wanneer in een of meer banden
de bandenspanning duidelijk lager is gewor‐
den. Daarvoor meten sensoren in de ventielen
van de banden de spanning en temperatuur
van de banden.
Opmerking
Voor de bediening van het systeem ook de
verdere gegevens en aanwijzingen onder Ban‐
denspanning, zie pagina 202, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Voor het systeem moet bij juiste bandenspan‐
ning een reset uitgevoerd worden, anders is
een betrouwbare melding van een verlies van
bandenspanning niet gewaarborgd.
Na een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gewaarborgd.
Statusweergave
De actuele status van de RDC bandenspan‐
ningscontrole kan op het Control Display weer‐
gegeven worden, bijv. of de RDC actief is.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Bandenspanningscontrole"
De status wordt weergegeven.
Toestandweergave Op het Control Display wordt de status van de
banden en het systeem weergegeven door de
kleur van de wielen en een tekst.
Alle wielen groen Systeem is actief en meldt de laatste banden‐
spanning die is opgeslagen bij de reset.
Een wiel geel
Een lekke band of een aanzienlijk spannings‐
verlies in de aangegeven band.
Alle wielen geel
Meerdere lekke banden of banden met een
aanzienlijk spanningsverlies.
Wielen grijs
Het systeem herkent geen bandenpech. Rede‐
nen daarvoor zijn:
▷Reset van het systeem werd uitgevoerd.▷Storing.
Extra informatie
In de statusweergave worden bovendien de
actuele bandenspanning en modelspecifieke
bandentemperatuur weergegeven. De ge‐
toonde waarden zijn de huidige meetwaarden
en kunnen veranderen door het rijden of door
weersomstandigheden.
Seite 107VeiligheidBediening107
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15