Standby-modus van de radioStandby-modus van de radio activeren: bij
draaiende motor de start/stop-knop indrukken.
Een aantal stroomverbruikers blijft gebruiks‐
klaar.
De standby-modus van de radio wordt in de
volgende situaties automatisch uitgeschakeld:▷Na ca. 8 minuten.▷Bij het vergrendelen van de auto met de
centrale vergrendeling.▷Kort voordat de accu ontladen raakt, zodat
het starten van de motor nog mogelijk is.
De standby-modus van de radio blijft inge‐
schakeld als het contact bijv. wegens de vol‐
gende redenen automatisch wordt uitgescha‐
keld:
▷Openen en sluiten van het bestuurderspor‐
tier.▷Bij het afdoen van de veiligheidsgordel.▷Bij automatisch omschakelen van het dim‐
licht naar stadslicht.
Bij afgezette motor en ingeschakeld contact
wordt de radio bij het openen van het portier
automatisch in stand-by geschakeld, als het
licht uitgeschakeld is, of met specifieke uitrus‐
ting, de dagrijverlichting ingeschakeld is.
Starten van de motor Aanwijzingen GEVAAR
Bij een geblokkeerde uitlaatpijp of onvol‐
doende ventilatie kunnen uitlaatgassen in de
auto binnendringen, die schadelijk voor de ge‐
zondheid zijn. In het uitlaatgas bevindt zich het
kleur- en reukloze, maar giftige koolmonoxide. In gesloten ruimten kunnen de uitlaatgassen
zich ook buiten de auto ophopen. Er bestaat
levensgevaar. De uitlaatpijp vrijhouden en voor
voldoende ventilatie zorgen.◀
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem aantrekken.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
ATTENTIE
Bij herhaaldelijke startpogingen of het
meerdere malen starten kort achter elkaar
wordt de brandstof niet of onvoldoende ver‐
brand. De katalysator kan oververhit raken. Er
bestaat gevaar voor schade. Meerder malen
kort achter elkaar starten vermijden.◀
Dieselmotor
Bij koude motor en temperaturen onder ca.
0 ℃ kan het starten door automatisch voor‐
gloeien iets worden vertraagd.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Steptronic versnellingsbakMotor starten
1.Rempedaal intrappen.2.Start/stop-knop indrukken.
Het starten verloopt enige tijd automatisch en
wordt beëindigd zodra de motor gestart is.
Handversnelling:
Motor starten
1.Rempedaal intrappen.2.Koppelingspedaal indrukken en vrijstand
inschakelen.3.Start/stop-knop indrukken.Seite 66BedieningRijden66
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Het starten verloopt enige tijd automatisch en
wordt beëindigd zodra de motor gestart is.
Afzetten van de motor
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Kinderen of dieren die zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten kunnen de auto
in beweging zetten en zichzelf of het verkeer in
gevaar brengen, bijv. door de volgende hande‐
lingen:▷Indrukken van de start/stop-knop.▷Parkeerrem vrijzetten.▷Portieren of ruiten openen en sluiten.▷Keuzehendel in neutraal schakelen.▷Uitrustingen van de auto bedienen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen of kans op
letsel. Kinderen of dieren niet zonder toezicht
in de auto laten. Bij het verlaten van de auto de
afstandsbediening meenemen en de auto ver‐
grendelen.◀
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:
▷Parkeerrem aantrekken.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Voor het binnenrijden van de
wasstraat
Om ervoor te zorgen dat de auto in de was‐
straat kan rollen, de informatie over Wassen in
automatische wasinstallaties of wasstraten, zie
pagina 217, in acht nemen.
Steptronic versnellingsbak
Motor afzetten1.Bij stilstaande auto de keuzehendelstand P
inschakelen.2.Start/stop-knop indrukken.
De motor wordt afgezet.
De standby-modus van de radio wordt in‐
geschakeld.3.Parkeerrem bedienen.
Handversnelling:
Motor afzetten
1.Bij stilstaande auto de start-/stop-toets in‐
drukken.2.Eerste of achteruitversnelling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.
Automatische start-stop-
functie
Principe
De automatische start-stop-functie helpt
brandstof te besparen. Het systeem schakelt
daarvoor de motor tijdens een stop uit, bijv. in
een file of bij verkeerslichten. Het contact blijft
ingeschakeld. Voor het wegrijden start de mo‐
tor automatisch.
Automatisch bedrijf
Na elke motorstart met de start-/stopknop is
de automatische start-stop-functie in werking.
De functie wordt vanaf ca. 5 km/h geactiveerd.
Afzetten van de motor De motor wordt tijdens stilstaan onder de vol‐
gende omstandigheden automatisch uitge‐
schakeld:
Steptronic versnelling:
▷Keuzehendel in keuzehendelstand D.Seite 67RijdenBediening67
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
▷Het rempedaal blijft tijdens de stilstand van
de auto ingedrukt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Handversnelling:
▷De vrijstand is ingeschakeld en het koppe‐
lingspedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de luchthoeveelheid
van de airconditioning gereduceerd.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
De Ready-weergave in de toe‐
renteller geeft aan dat de auto‐
matische start-stop-functie van
de motor gereed is voor het au‐
tomatisch starten van de motor.
De weergave geeft aan dat niet
voldaan is aan de voorwaarden
voor het automatisch stoppen
van de motor.
Beperkte werking
De motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch afgezet:
▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en airconditio‐
ning ingeschakeld.▷Interieur nog niet zoals gewenst verwarmd
of gekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Sterke stuuruitslag of stuurhandeling.▷Na het achteruitrijden.▷Ruiten beslaan terwijl de automatische air‐
conditioning is ingeschakeld.▷Accu is zwaar ontladen.▷Op grotere hoogten.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Inparkeersysteem is geactiveerd.▷Stilstaand en langzaam rijdend verkeer.▷Keuzehendel in stand N, M/S of R.▷Gebruik van brandstof met hoog ethanol‐
gehalte.
Starten van de motor
Voor het wegrijden start de motor onder de
volgende voorwaarden automatisch:
▷Steptronic versnelling:
Door het loslaten van het rempedaal.▷Handversnelling:
Koppelingspedaal wordt ingedrukt.
Na motorstart zoals op de gebruikelijke wijze
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na een automatische uitschake‐
ling niet automatisch, wanneer aan een van de
volgende voorwaarden voldaan is:
▷Veiligheidheidsgordel bestuurder afgedaan
en bestuurdersportier geopend.▷De motorkap werd ontgrendeld.
Sommige controlelampjes branden verschil‐
lend lang.
De motor kan alleen via de Start/stop-knop ge‐
start worden.
Beperkte werking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opwarmend interieur terwijl de koel‐
functie is ingeschakeld.▷Tijdens het sturen.▷Steptronic versnellingsbak: wisselen van
de keuzehendelstand van D naar N, R of
M/S.Seite 68BedieningRijden68
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
▷Steptronic versnellingsbak: wisselen van
de keuzehendelstand van P naar N, D, R of
M/S.▷Auto rolt weg.▷Ruiten beslaan terwijl de automatische air‐
conditioning is ingeschakeld.▷Accu is zwaar ontladen.▷Sterk afkoelend interieur terwijl de verwar‐
ming is ingeschakeld.▷Gering rembekrachtigingsvacuüm, bijv.
doordat het rempedaal meermaals na el‐
kaar is ingetrapt.
Systeem handmatig deactiveren/
activeren
Met toetsen
Toets indrukken.
▷LED brandt: automatische start-stop-func‐
tie is gedeactiveerd.
Tijdens een automatische motorstop wordt
de motor gestart.
De motor kan alleen via de Start/stop-knop
worden afgezet of gestart.▷LED dooft: automatische start-stop-functie
is geactiveerd.Auto uitzetten tijdens automatische
motorstop
Bij een automatische motorstop kan de auto
veilig stilgezet/geparkeerd worden, bijv. om
deze te kunnen verlaten.1.Start/stop-knop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De automatische
start-stop-functie is gedeactiveerd.
De keuzehendelstand P wordt automatisch
ingeschakeld.2.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals gewoonlijk via de start/stop-
knop.
Automatische deactivering In bepaalde situaties wordt de automatische
start-stop-functie automatisch gedeactiveerd
om de veiligheid te garanderen, bijv. wanneer
wordt herkend dat de bestuurder niet aanwe‐
zig is.
Storing De automatische start-stop-functie schakelt
de motor niet meer automatisch uit. Er wordt
een Check-Control-melding weergegeven.
Verder rijden is niet mogelijk. Systeem laten
controleren.
Parkeerrem
Aantrekken
De hendel klikt na het omhoog trekken auto‐
matisch in.
Controlelampje gaat rood branden.
Parkeerrem is vastgezet.
Wanneer bij uitzondering gebruik tijdens het
rijden noodzakelijk is, de parkeerrem licht aan‐
trekken en daarbij de knop ingedrukt houden.
Voor het voorkomen van corrosie en ongelijk‐
matige remwerking links/rechts de parkeerrem
Seite 69RijdenBediening69
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Noodontgrendeling elektronisch
ontgrendelen
Algemeen
Noodontgrendeling elektronisch ontgrendelen
om het voertuig uit de gevarenzone te ma‐
noeuvreren.
Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer de
starter de motor kan doordraaien.
Keuzehendelstand N inschakelen1.Rempedaal intrappen.2.Start/stop-knop indrukken. De starter moet
hoorbaar aanslaan.3.Keuzehendel in stand N zetten en zo laten
staan.
Desbetreffende Check-Control-melding
wordt weergegeven.4.Keuzehendel binnen ca. 6 seconden op‐
nieuw in stand N zetten.
Stand N wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.5.Remmen loslaten zodra de starter stopt.6.Manoeuvreer het voertuig uit de gevaren‐
zone en beveilig het vervolgens tegen
wegrollen.
Steptronic Sport versnellingsbak:
Launch Control
Principe Launch Control maakt bij het wegrijden op
stroef wegdek een optimale acceleratie moge‐
lijk.
Algemeen
Het gebruik van Launch Control leidt tot vroeg‐
tijdige slijtage van onderdelen, omdat deze
functie een zeer hoge belasting voor de auto
vormt.
Launch Control niet tijdens het inrijden, zie pa‐
gina 158, gebruiken.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Een geoefende bestuurder kan in de modus
DSC OFF mogelijk betere acceleratiewaarden
realiseren.
Voorwaarden
Launch Control is beschikbaar bij bedrijfs‐
warme motor, dus na een ononderbroken rit
van minstens 10 km.
Bij het wegrijden met Launch Control niet stu‐
ren.
Wegrijden met Launch Control
Bij draaiende motor:1. Toets indrukken of met de rijbele‐
vingsschakelaar SPORT+ kiezen.
Het instrumentenpaneel geeft TRACTION
weer en het controlelampje voor DSC OFF
gaat aan.2.Keuzehendelstand S inschakelen.3.Met de linkervoet krachtig het rempedaal
intrappen.4.Gaspedaal tot voorbij de weerstand van de
volgasstand intrappen en ingetrapt hou‐
den, kickdown.
Op het instrumentenpaneel verschijnt een
vlagsymbool.5.Het toerental wordt geregeld. Binnen 3 se‐
conden de rem loslaten.
Voordat Launch Control opnieuw wordt ge‐
bruikt de transmissie ca. 5 minuten laten af‐
koelen.
Launch Control wordt bij nieuw gebruik inge‐
steld op de omgevingsomstandigheden, bijv.
nat wegdek.
Seite 77RijdenBediening77
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
WeergavenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht, instrumentenpaneel
1Snelheidsmeter2Meldingen, bijv. Check-Control3Toerenteller 824Momenteel verbruik5Elektronische weergaven 786Brandstofmeter 827Kilometers resetten 83
Elektronische weergaven
▷Selectielijsten, zie pagina 87.▷Buitentemperatuur, zie pagina 83.▷Automatische start-stop-functie, zie pa‐
gina 68.▷Boordcomputer, zie pagina 88.Seite 78BedieningWeergaven78
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
bandentemperatuur weergegeven. De ge‐
toonde waarden zijn de huidige meetwaarden
en kunnen veranderen door het rijden of door
weersomstandigheden.
Reset uitvoeren Na een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Op het Control Display en aan de auto:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Bandenspanning resetten: "Reset
uitvoeren".6.Wegrijden.
De wielen worden in het grijs weergegeven en
de status wordt getoond.
Na een korte tijd rijden met een snelheid boven
30 km/h worden de ingestelde bandenspan‐
ningen overgenomen als voorgeschreven
waarden. De reset wordt tijdens het rijden au‐
tomatisch afgesloten.
De voortgang van de reset wordt getoond.
Na een succesvol afgesloten reset worden de
wielen op het Control Display groen weerge‐
geven en "Bandenspanningscontrole (RDC)
geactiveerd." wordt getoond.
De rit kan op ieder gewenst moment worden
onderbroken. Het resetten wordt voortgezet
als u verder rijdt.
Melding bij lage bandenspanning Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷Er is een lekke band of een band met een
aanzienlijk spanningsverlies aanwezig.▷Voor het systeem werd geen reset uitge‐
voerd. Het systeem meldt zo de banden‐
spanningen van de laatste reset.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 185, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met een
geringe bandenspanning of spanningsverlies
heeft een negatieve invloed op de rijeigen‐
schappen, bijv. het stuur- en remgedrag. Ban‐
den met noodloopeigenschappen kunnen nog
een bepaalde stabiliteit instandhouden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Niet verder rijden
als de auto niet met banden met noodloopei‐
genschappen is uitgerust. De aanwijzingen
m.b.t. de banden met noodloopeigenschappen
en verder rijden met deze banden in acht ne‐
men.◀
Bij melding van een lage bandenspanning
wordt evt. de dynamische stabiliteitscontrole
DSC ingeschakeld.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden
1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daartoe de bandenspanning in
alle vier banden.
Daarvoor kan de bandenspanningindicatie
van het Mobility System worden gebruikt.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenspannings‐
controle waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem in dat geval initialiseren.Seite 104BedieningVeiligheid104
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven bijv. of de RPA actief is.1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. De ini‐
tialisatie wordt gestart door bevestiging van de spanning van de banden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Reset uitvoeren" het initialiseren starten.6.Wegrijden.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Er is een lekke band of een band met een aan‐
zienlijk spanningsverlies aanwezig.
1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 185, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met een
geringe bandenspanning of spanningsverlies
heeft een negatieve invloed op de rijeigen‐
schappen, bijv. het stuur- en remgedrag. Ban‐
den met noodloopeigenschappen kunnen nog
een bepaalde stabiliteit instandhouden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Niet verder rijden
als de auto niet met banden met noodloopei‐
genschappen is uitgerust. De aanwijzingen
m.b.t. de banden met noodloopeigenschappen
en verder rijden met deze banden in acht ne‐
men.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Grenzen van het systeem
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
Daarom de bandenspanning regelmatig con‐
troleren.
Ernstige, plotselinge beschadiging van een
band van buitenaf kan niet vooraf worden aan‐
gekondigd.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:
▷Systeem is niet geïnitialiseerd.▷Rijden op besneeuwde of gladde wegen.▷Sportieve rijstijl: slip op de aangedreven
wielen, hoge dwarsversnelling.▷Rijden met sneeuwkettingen.Seite 107VeiligheidBediening107
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15