
Uitschakeling
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
INSTAPVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de
ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde
auto ontgrendeld worden met de
knop op de afstandsbediening (of de
achterklep ontgrendeld wordt met
behulp van
), gaan het dimlicht, het
stadslicht en de kentekenverlichting
branden.
De lichten blijven ongeveer 25
seconden branden, tenzij de portieren
en achterklep opnieuw vergrendeld
worden met de afstandsbediening of de
portieren of achterklep geopend en
weer gesloten worden. In deze gevallen
gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het
Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit
hoofdstuk).AFS ADAPTIEVE LICHTEN
(Adaptive Frontlight System)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een systeem gecombineerd met
de Xenon koplampen dat de lichtbundel
op voortdurende en continue wijze
richt en aanpast aan de
rijomstandigheden in bochten.
Het systeem richt de lichtbundel
zodanig dat het wegdek zo goed
mogelijk verlicht wordt, rekening
houdende met de rijsnelheid,
de draaihoek en de stuursnelheid.
De adaptieve lichten worden
automatisch ingeschakeld wanneer de
auto wordt gestart.
Gebruik het Setup-menu voor het
inschakelen/uitschakelen van de lichten
(zie de paragraaf "Menuopties" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
bedieningspaneel").
RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechterhendel wordt de
ruitenwisser/-sproeier voor bediend.
Werkt alleen met de contactsleutel
in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIER
Handeling
13) 14)
De draaischakelaar A fig. 32 kan in de
volgende standen worden gezet:
Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage
snelheid);
32A0K0557
40
WEGWIJS IN UW AUTO

CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer
dan 30 km/h op lange, droge en
rechte wegen met weinig
veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control
wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
INSCHAKELEN VAN HET
SYSTEEM
Zet de draaischakelaar A fig. 34 in de
stand ON.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5
eversnelling of
hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Het
lampje gaat branden en, bij
sommige versies/markten, verschijnt er
een bericht op het display om de
inschakeling aan te geven.
DE SNELHEID VAN DE
AUTO OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 34 op
ON en trap het gaspedaal in om de
gewenste snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen: als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN
SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment
dat de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de RES-knop (B fig. 34).
DE OPGESLAGEN
SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
34A0K0559
43

PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Met de schakelaar A fig. 35 wordt de
plafondverlichting in- en uitgeschakeld.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand: de lampjes C en E
gaan aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren;
❒links ingedrukt(stand OFF): de
lampjes C en E blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt(stand
): de
lampjes C en E blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar B schakelt lampje C aan/uit.
Schakelaar D schakelt lampje E
aan/uit.BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of beide schakelaars in
de middelste stand staan: op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt men
dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de continu
ingeschakelde stand is blijven staan,
schakelt de plafondverlichting in ieder
geval 15 minuten na het uitzetten
van de motor automatisch uit.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
Tijdregeling bij het
instappen
De plafondverlichting gaat op de
volgende manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de
portieren worden ontgrendeld;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een
portier worden geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer de
portieren worden gesloten.De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de sleutel in de stand MAR
wordt gezet.
Tijdregeling bij het
uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt
verwijderd, gaan de plafondlampjes
op de volgende manieren branden:
❒binnen twee minuten nadat de motor
is uitgezet, gaat de plafondverlichting
ongeveer 10 seconden branden;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een
portier worden geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdregeling stopt automatisch
wanneer de deuren worden
vergrendeld.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
Druk op het lampenglas A fig. 36 om
het licht in- en uit te schakelen.
De plafondverlichting achter blijft enkele
seconden branden nadat de portieren
zijn gesloten en gaat dan automatisch
uit. De plafondverlichting gaat uit
wanneer de contactsleutel in de stand
MAR wordt gedraaid.
35A0K0805
45

BELANGRIJK De verlichting gaat ook
uit wanneer een portier een paar
minuten open wordt gelaten. Open een
ander portier of sluit en open hetzelfde
portier om de plafondverlichting
opnieuw aan te zetten.
INSTAPVERLICHTING
(voor bepaalde versies/markten)
Op de achterkant van de zonnekleppen
zijn twee plafondlichtjes B fig. 37
voorzien.Til de klep A op om de lichtjes aan te
zetten.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Dit bevindt zich links in de achterklep
fig. 38.
Wanneer de achterklep wordt geopend,
gaat de bagageruimteverlichting
automatisch branden. Wanneer de
achterklep wordt gesloten, gaat de
verlichting automatisch uit.
De stand van de sleutel in het
contactslot beïnvloedt de werking van
de bagageruimteverlichting niet.DASHBOARD
Wanneer het dashboardkastje wordt
geopend gaat deze verlichting
automatisch branden, wanneer het
kastje wordt gesloten gaat de
verlichting uit.
De stand van de sleutel in het
contactslot beïnvloedt de werking van
de verlichting niet.
36A0K0561
37A0K0562
38A0K0563
39A0K0564
46
WEGWIJS IN UW AUTO
KASTVERLICHTING

BEDIENINGS
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking
Druk op schakelaar A fig. 40 om de
lichten in/uit te schakelen.
Bij ingeschakelde alarmknipperlichten
gaan de controlelampjes
enop
het instrumentenpaneel branden en
knippert de schakelaar A.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
17)
MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Druk op de knop
fig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHTEN
Werking
Druk op de knop
fig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
De mistachterlichten gaan alleen
branden als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen, of schakel het
dimlicht of de mistlampen voor uit (voor
bepaalde versies/markten).
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Werking
Druk op de knop
fig. 42 om alle
portieren tegelijk te vergrendelen.
De vergrendeling vindt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel
plaats.
40A0K0622
41A0K0609
42A0K0588
47
ELEMENTEN

AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
❒onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren;
❒inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er een melding
op de display.
Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de
buurt van de tank.
18)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR.BELANGRIJK
17) Het gebruik van
alarmknipperlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.18) Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt
geconstateerd, het systeem niet
opnieuw inschakelen om het
risico op brand te voorkomen.
48
WEGWIJS IN UW AUTO

INTERIEURUITRUSTING
OPBERGVAKKEN
19)
Bovenste opbergvak
Open het opbergvak A fig. 43 in het
punt aangegeven met de pijl.
Dashboardkastje
passagierszijde
Trek aan de handgreep A fig. 44 om het
dashboardkastje te openen.
Wanneer het kastje geopend wordt,
gaat er een lampje branden.
Er is een documentenhouder in het
dashboardkastje en een brillenhouder
op de achterkant van de klep.Bij sommige versies kunnen er
opbergvakken zijn die verwarmd/
gekoeld worden via een
uitstroomopening die verbonden is met
de klimaatregeling (gebruik het wieltje
A fig. 45 om de luchtopbrengst in
het onderste opbergvak te regelen).
Bij versies met automatische dual-zone
klimaatregeling, is de temperatuur van
het opbergvak gelijk aan de ingestelde
temperatuur voor de passagierszijde.ARMSTEUN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich tussen de
voorstoelen. Druk hem omlaag om hem
in de standaard gebruiksstand te
brengen.
In de armsteun voor bevindt zich een
opbergvak.
Voor toegang tot het opbergvak, klapt u
de armsteun in de standaard
gebruiksstand (helemaal omlaag) en tilt
u het deksel met bekleding A fig. 46
op.
Voor correct gebruik van de armsteun
moet speciaal opgelet worden tijdens
het openen van het deksel:
❒het mag alleen geopend worden met
de armsteun volledig naar beneden;
43A0K0565
44A0K0566
45A0K0567
46A0K0568
49

BELANGRIJK Aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde is een
etiket aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbags verplicht uitgeschakeld
moeten worden als een naar achteren
gericht kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan de
aanwijzingen op de zonneklep (zie de
paragraaf “Frontairbag” in hoofdstuk
"Veiligheid").
BRANDBLUSSER
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich onder de voorste
passagiersstoel fig. 55.
OPMERKING Bij sommige versies
bevindt deze zich aan de rechterkant
van de bagageruimte, in een speciale
houder.
BELANGRIJK
19) Rijd nooit met open
dashboardkastje: bij een ongeval
kunnen de inzittenden voorin
hierdoor verwond raken.
20) De aansteker wordt bijzonder
heet. Hanteer hem voorzichtig
en zorg ervoor dat hij niet door
kinderen wordt gebruikt: risico op
brand en/of brandwonden.
21) Gebruik de asbak niet als
prullenbak: papiertjes en
dergelijke kunnen door peuken in
brand raken.
ELEKTRISCH
SCHUIFDAK
(voor bepaalde versies/markten)
Het elektrische schuifdak bestaat uit 2
glazen panelen, een vast paneel achter
en een verstelbaar paneel voor. Deze
panelen zijn voorzien van twee
zonneschermen (voor en achter) en
kunnen handmatig worden versteld.
De zonneschermen kunnen bij gesloten
schuifdak in alle standen worden
versteld.
BEDIENING
Het schuifdak kan alleen bediend
worden als de contactsleutel in de
stand MAR staat.
Met de knoppen A en B fig. 56 op de
bekleding naast de voorste
plafondverlichting kunnen de functies
voor het openen/sluiten van het
schuifdak bediend worden.
Schuifdak openen
Houd knop A fig. 56ingedrukt: het
voorste glazen paneel gaat naar de
"spoilerstand". Druk nogmaals en
langer dan een halve seconde op de
knop A om het schuifdak automatisch
in een tussenstand te brengen
("Comfortstand").
55A0K0575
52
WEGWIJS IN UW AUTO