
Ruiten ontwasemen
De klimaatregeling is erg nuttig om het
beslaan van de ruiten te voorkomen
bij grote luchtvochtigheid.
Wanneer het buiten uiterst vochtig is
en/of bij regen en/of bij grote verschillen
tussen de interieur- en de
buitentemperatuur, is de volgende
procedure aanbevolen om te
voorkomen dat de ruiten beslaan:
❒draai de knop A naar het rode
gebied;
❒druk op de knop F om de interne
luchtrecirculatie uit te schakelen
(ronde led rond de knop uit);
❒draaiknop E op
met de
mogelijkheid om hem op stand
(B)
te zetten als de ruiten niet worden
ontwasemd;
❒draai knop C naar de2e snelheid.
ACHTERRUITVERWARMING/
Druk op knop D () om de functie
in/uit te schakelen. De functie wordt na
ongeveer 20 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Voor bepaalde versies/markten, druk
op de
knop om de verwarmde
buitenspiegels en de verwarming voor
de sproeiers in te schakelen (voor
bepaalde versies/markten).BELANGRIJK Plak geen stickers op de
elektrische weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging en mogelijk defect ervan
te voorkomen.
INTERNE
LUCHTRECIRCULATIE
Druk op knop F (
) zodat de leds
rond de knop gaan branden.
Geadviseerd wordt de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de file
of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie niet langdurig, vooral
als er meerdere passagiers aan boord
zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
BELANGRIJK Met de interne
luchtrecirculatie kan de gewenste
toestand (verwarming of koeling,
afhankelijk van de keuze) sneller bereikt
worden. Het wordt echter afgeraden
de luchtrecirculatie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen om
beslagen ruiten te voorkomen.REGELING
LUCHTVERDELING
Draai aan knop E om handmatig een
van de vier luchtverdelingsinstellingen
voor het interieur te selecteren:
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de voorruit
en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur.
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen voor en
achter, roosters midden/zijkanten
dashboard, uitstroomopening
achter, uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en
voorste zijruiten.
Luchtstroomverdeling naar roosters
midden/zijkanten dashboard
(lichaam passagier).
27
RUITONTWASEMING

Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen
beenruimten (hetere lucht) en
roosters midden/zijkanten
dashboard (koelere lucht).
Deze luchtdistributie is
bijzonder nuttig in het voor- en
het najaar en op zonnige
dagen.
Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen
beenruimten en
uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de
ruiten beslaan.
Luchtstroomverdeling tussen
de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien
voorruit en de luchtroosters in
het midden en aan de zijkant
van het dashboard. Zo kan de
lucht op de voorruit worden
gericht bij sterk zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar
alle roosters van de auto.In de AUTO-modus wordt de
luchtverdeling automatisch door het
klimaatregelsysteem geregeld (de leds
op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de
ingestelde luchtverdeling aangegeven
door de leds op de betreffende
knoppen.
Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop
de betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd.
Als een knop wordt ingedrukt waarvan
de functie reeds actief is, wordt de
werking geannuleerd en gaat de
betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een
handmatige instelling te herstellen.
REGELING
VENTILATORSNELHEID
Gebruik de knop F om de
ventilatorsnelheid te verhogen/verlagen.
De ventilatorsnelheid wordt aangegeven
door het aangaan van de leds G op
knop F.
❒maximum ventilatorsnelheid = alle
leds branden;
❒minimum ventilatorsnelheid = één led
brandt.De ventilator kan alleen uitgeschakeld
worden als de aircocompressor is
uitgeschakeld met behulp van de knop
C.
BELANGRIJK Druk op de AUTO-knop
om de automatische werking van de
ventilatorsnelheid na een handmatige
instelling te herstellen.
AUTO-KNOP
Druk op de AUTO-knop (de led op de
knop gaat branden) om de
automatische regeling van de volgende
instellingen in beide zones in te
schakelen:
❒hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur;
❒aircocompressor;
❒luchtrecirculatie
❒alle vorige handmatige instellingen
worden gewist.
Dit wordt aangegeven met een
brandende led op de AUTO knop.
32
WEGWIJS IN UW AUTO

Als minstens een van de automatisch
door het systeem geregelde functies
(luchtrecirculatie, luchtverdeling,
ventilatorsnelheid of uitschakeling van
de aircocompressor) met de hand
gewijzigd wordt, gaat de led uit om aan
te geven dat het klimaatregelsysteem
niet meer automatisch alle functies
regelt.
BELANGRIJK Als het systeem de
verlangde comfortsituatie in het interieur
niet meer kan garanderen, dan gaat
de ingestelde temperatuur enkele
seconden op de display knipperen.
Druk op de AUTO-knop om de
automatische werking na een of meer
handmatige instellingen te herstellen.
MONO-KNOP
Druk op de MONO-knop (led op de
knop brandt) om de luchttemperatuur
aan passagierszijde uit te lijnen met die
aan de bestuurderszijde.
Deze functie zorgt voor een
eenvoudigere temperatuurregeling
wanneer de bestuurder de enige
inzittende is.
Gebruik de draaiknop L om de
luchttemperatuur aan passagierszijde in
te stellen en terug te keren naar de
gescheiden regeling van de
luchttemperatuur.LUCHTRECIRCULATIE EN
INSCHAKELING VAN DE
AQS-FUNCTIE (Air
Quality System)
(voor bepaalde versies/markten)
De luchtrecirculatie kan op de volgende
manieren worden uitgevoerd:
❒automatische inschakeling: tekst A
op knop B brandt;
❒geforceerde inschakeling (interne
luchtrecirculatie altijd ingeschakeld):
aangegeven door de led op de knop
en opschrift A uit;
❒geforceerde uitschakeling
(luchtrecirculatie altijd uitgeschakeld,
lucht van buitenaf toegevoerd):
aangegeven door gedoofde led op
de knoppen
knoppen A en
opschrift A op knop B uit.
Geforceerde in-/uitschakeling kan
gekozen worden door knop
in te
drukken.
Wanneer de knop
wordt ingedrukt
(knop E uit), schakelt de klimaatregeling
automatisch de interne luchtrecirculatie
in (led op knop
A brandt). Het
blijft mogelijk om de recirculatie van de
buitenlucht in te schakelen (led op de
knop is uit) en andersom, door het
indrukken van knop
.De AQS-functie (Air Quality System)
(voor bepaalde versies/markten) kan
niet worden uitgeschakeld als de
knop wordt ingedrukt (LED op knop
E uit).
Inschakeling AQS-
functie (Air Quality
System)
(voor bepaalde versies/markten)
De AQS-functie schakelt automatisch
de luchtrecirculatie in wanneer de
buitenlucht vervuild is (bijv. in de file en
in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde
AQS-functie, activeert het systeem na
een vooringesteld tijdsinterval de
onafgebroken werking van de interne
luchtrecirculatie, gedurende circa 1
minuut de invoer van buitenlucht om de
lucht in het interieur te verversen. Dit
vindt ongeacht het
verontreinigingsniveau van de
buitenlucht plaats.
33

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie
kan de verlangde comfortsituatie
(verwarmen of koelen van het interieur)
sneller worden bereikt. Het wordt
echter afgeraden de luchtrecirculatie in
te schakelen op regenachtige of koude
dagen om beslagen ruiten te
voorkomen, vooral als het aircosysteem
niet is ingeschakeld. Bij lage
buitentemperaturen wordt de
recirculatie uitgezet (lucht wordt van
buitenaf gevoerd) om beslagen ruiten te
voorkomen.
In de automatische werking wordt de
regeneratie automatisch geregeld
naargelang de
omgevingsomstandigheden.
BELANGRIJK Het wordt afgeraden de
interne luchtcirculatie in te schakelen bij
lage buitentemperaturen, aangezien
de ruiten sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop C om de
aircocompressor in/uit te schakelen (de
inschakeling wordt aangegeven door
het knipperen van de led op knop). De
uitschakeling van de aircocompressor
blijft in het geheugen opgeslagen,
ook na het afzetten van de motor.Wanneer de compressor wordt afgezet,
wordt de luchtcirculatie uitgeschakeld
om beslagen ruiten te voorkomen
en wordt ook de AQS-functie
uitgeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).
In dit geval gaat de AUTO led uit, ook al
kan het klimaatregelsysteem de
gewenste temperatuur handhaven. Als
de gewenste temperatuur niet kan
worden gehandhaafd, zullen de
temperaturen enkele seconden
knipperen.
Druk, om de automatische regeling van
de inschakeling van de compressor
weer te herstellen, opnieuw op knop C
of de AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is
dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet
aan de gewenste instelling voldoen.
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van de
temperatuurwaarden op de display
voor enkele seconden;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig
gereset worden.Bij ingeschakelde compressor en met
draaiende motor, kan de handmatige
ventilatie niet onder de minimum
ventilatiesnelheid liggen (slechts een led
brandt).
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde
compressor, kan er geen lucht in het
interieur worden gevoerd met een
temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur. Bovendien zouden,
onder bepaalde
omgevingsomstandigheden, de ruiten
snel kunnen beslaan omdat de lucht
niet ontvochtigd is.
SNEL ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN VAN DE
VOORRUIT (MAX-DEF
functie)
Druk op de knop
om het snel
ontwasemen/ontdooien van de voorruit
en de voorste zijruiten in te schakelen
(led op knop aan).
De klimaatregeling voert de volgende
taken uit:
❒compressor aan (als de
weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in
beide zones;
34
WEGWIJS IN UW AUTO

❒aanpassing van de ventilatorsnelheid
aan de koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit
en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
❒weergave van de ventilatorsnelheid
(led G aan)
BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft
ongeveer 3 minuten ingeschakeld
vanaf het ogenblik waarop de
koelvloeistoftemperatuur warm genoeg
is om de ruiten snel te kunnen
ontwasemen.
Wanneer de functie ingeschakeld is,
brandt de led op de AUTO-knoppen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
kunnen alleen de ventilatorsnelheid
en het uitschakelen van de
achterruitverwarming handmatig
worden geregeld.
Wanneer op de knoppen B, C,
of
AUTO wordt gedrukt, schakelt het
systeem de MAX-DEF functie uit.
ACHTERRUITVERWARMING/
Druk op de knopom de
achterruitverwarming in te schakelen
(led op knop brand).Deze functie schakelt na circa 20
minuten of bij het afzetten van de motor
automatisch uit. De functie wordt niet
automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de auto opnieuw wordt
gestart.
Voor bepaalde versies/markten, druk
op de
knop om de verwarmde
buitenspiegels en de verwarming voor
de sproeiers in te schakelen (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK Plak geen stickers op de
elektrische weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging en mogelijk defect ervan
te voorkomen.
Thermisch isolerende
voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een
thermisch isolerende voorruit die,
wanneer de auto aan zonlicht wordt
blootgesteld, de temperatuurtoename
in het interieur beperkt, wat het comfort
verbetert.Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat
de ruiten beslaan. Voor een complete
werking, is het raadzaam de AUTO
functie (led N aan) in te schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het
gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor
automatisch aanzet en de recirculatie
uitzet.
UITSCHAKELING/
INSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELING
Uitschakeling van de
klimaatregeling
Druk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er
geen lucht van buiten binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden
in- of uitgeschakeld;
❒de AQS-functie (Air Quality System)
(voor bepaalde versies/markten) kan
niet worden uitgeschakeld.
35
RUITONTWASEMING

Automatische dual-zone
klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt
automatisch ingeschakeld afhankelijk
van externe weersomstandigheden en
met gestarte motor.
Handmatige
klimaatregeling
De extra verwarming wordt
automatisch ingeschakeld als knop A
naar het rode gebied gedraaid wordt en
de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming
werkt alleen bij lage buitentemperatuur
en motorkoelvloeistoftemperatuur. De
extra verwarming wordt niet
ingeschakeld als de accuspanning laag
is.
BELANGRIJK
2) De klimaatregeling detecteert de
temperatuur in het interieur met
behulp van een sensor van de
gemiddelde stralingstemperatuur
die in een dekseltje onder de
achteruitkijkspiegel is
gemonteerd. Als het zichtveld van
deze sensor belemmerd wordt
door een voorwerp, dan kan de
klimaatregeling minder efficiënt
gaan werken
.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel fig. 31 worden
de meeste buitenlichten bediend. De
buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het
dashboard en de middelste tunnel
gaan tegelijk branden met de
buitenverlichting.
31A0K0556
37

DAGVERLICHTING (DRL)
"Daytime Running Lights"
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A fig. 31 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waar dit tijdens het rijden overdag
verplicht is, en is tevens toegestaan in
landen waar dit niet verplicht is.
BELANGRIJK De dagverlichting mag
het dimlicht niet vervangen tijdens
het rijden in het donker en in tunnels.
Het gebruik van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar A fig. 31
naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld
en het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar A fig. 31 eerst naar
stand
en vervolgens naar stand
te draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste
infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
Setup-menu is ingesteld: hoe hoger
de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld
wanneer de ring A naar fig. 31
wordt gedraaid. Op deze manier
gaan, afhankelijk van de sterkte van het
buitenlicht, het stadslicht en het
dimlicht automatisch branden.BELANGRIJK De schemersensor is niet
in staat om mist te detecteren. In dat
geval moet de verlichting handmatig
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor
worden ingeschakeld, kunnen ook de
mistlampen (voor bepaalde versies/
markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten
(indien ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten
automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig
ingeschakeld worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen
grootlichtsignalen worden gegeven,
maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit
licht in te schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch
ingeschakeld zijn en vervolgens door de
sensor uitgeschakeld worden, gaat
eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
38
WEGWIJS IN UW AUTO

Als de geactiveerde sensor slecht
werkt, worden het stadslicht en het
dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt
de storing van de sensor op het display
weergegeven.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te
schakelen en deze lichten indien nodig
handmatig in te schakelen.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 31 op
, staan,
en de hendel naar het stuurwiel tot
tegen de aanslag worden getrokken.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot tegen de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht
continu in te schakelen als de
automatische inschakeling koplampen
ingeschakeld is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A fig.
31. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als het stuurwiel weer
wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampjeop het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
39
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.