Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u
zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u
laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen,
zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.
STARTEN EN RIJDEN
DEMOTORSTARTEN...........................106
ELEKTRISCHE PARKEERREM......................107
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK . ............110
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK................111
"ALFA DNA™" SYSTEEM.........................114
START & STOP-EVO............................115
SNELHEIDSBEGRENZER.........................116
CRUISE-CONTROL.............................117
PARKEERSENSORENSYSTEEM....................118
WAARSCHUWING RIJBAANOVERSCHRIJDING (LDW)
SYSTEEM..................................121
ACHTERUITKIJKCAMERA / DYNAMISCH RASTER.........122
TANKEN...................................124
wordt losgelaten, daarna wordt de
nieuwe snelheid opgeslagen.
Gas geven bij inhalen
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het bergop
en bergaf rijden. Een geringe variatie in
de snelheid op lichte hellingen is volledig
normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te roepen,
de knop RES fig. 108 indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentiële
modus), om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in te
trappen wordt de elektronische
Cruise-Control opgeslagen zonder dat de
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook wordenuitgeschakeld door de elektrische
parkeerrem in te schakelen of door het
remsysteem te gebruiken (door bijv.
gebruik van het ESC-systeem).
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
het drukken op de aan/uit-knop of het
uitschakelen van de motor;
als zich een storing in de elektronische
Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
De Cruise-Control wordt uitgeschakeld
door het indrukken van activering/
deactiveringsknop of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
111)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
112)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
113)De Cruise-Control kan gevaarlijk zijn
als het systeem geen constante snelheid kan
handhaven. In bepaalde omstandigheden
kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het
voertuig en ongevallen. Gebruik het systeem
niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
PARKEERSENSORENSYSTEEM
(indien aanwezig)
114)
38) 39) 40)
VERSIES MET 4 SENSOREN
De parkeersensoren in de achterste
bumper fig. 109 detecteren de
aanwezigheid van obstakels en
waarschuwen de bestuurder erover via
een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.
Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 110 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
10907176S0001EM
118
STARTEN EN RIJDEN
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt deze automatisch geactiveerd
door het inschakelen van de
achteruitversnelling, terwijl het
uitgeschakeld wordt door het
inschakelen van een andere versnelling.
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld zodrade stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 8 SENSOREN
De parkeersensoren in de voorste
(fig. 111 ) en achterste (fig. 112 ) bumper
detecteren de aanwezigheid van
obstakels en waarschuwen de bestuurder
via een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 110 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot 15 km/h wordt overschreden.
Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken, terwijl de
sensoren aan de voorkant ingeschakeld
blijven en akoestische en visuele
waarschuwingen kunnen geven. De
11007176S0002EM
11107176S0003EM
11207176S0001EM
119
sensoren achter worden automatisch
weer ingeschakeld zodra de stekker van
de aanhangerkabel verwijderd wordt.
Belangrijke opmerkingen
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid
van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op het
oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van de
sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaarbeladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
Parkeersensorensysteem te gebruiken,
wordt geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk te
wenden om het parkeersensorensysteem
te laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
114)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere mensen
(vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op
het parcours dat u af wilt leggen. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
38)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
39)Werkzaamheden aan de bumpers in de
zone van de sensoren, mogen uitsluitend bij
een Alfa Romeo Servicepunt uitgevoerd
worden. Werkzaamheden aan de bumper die
niet goed worden uitgevoerd, kunnen de
werking van de sensoren in gevaar brengen.
120
STARTEN EN RIJDEN
40)Voor het overspuiten van de bumpers of
eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.WAARSCHUWING
RIJBAANOVERSCHRIJDING
(LDW) SYSTEEM
BESCHRIJVING
41) 42) 43) 44) 45) 46)
Het Lane Verlatings-
waarschuwingssysteem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer een of meer
rijstrookbegrenzingslijnen worden
gedetecteerd en het voertuig deze
overschrijdt zonder tussenkomst van de
bestuurder (richtingaanwijzer niet
ingeschakeld), laat het systeem een
geluidssignaal horen.
Als het voertuig de rijstrook blijft
verlaten zonder tussenkomst van de
bestuurder, dan gaat het lampje op het
display branden (rechts of links) om de
bestuurder aan te sporen om het voertuig
weer binnen de begrenzingslijnen van de
rijstrook te brengen.
SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
Het systeem wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld door het indrukken van de
knop, fig. 113
Het systeem wordt altijd geactiveerd
zodra de motor is gestart.
Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de voertuigsnelheid boven 70 km/h is;
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn tenminste zichtbaar aan een zijde;
de zichtomstandigheden zijn
behoorlijk;
de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld.
11307226S0001EM
121
Actief
Uitschakelvertraging;
Rooster.
Selecteer "Activeren om het camerazicht
te activeren op het
Connectsysteemdisplay.
Bij elke inschakeling van de achteruit
toont het display van het Connect-
systeem, fig. 115, wordt het gebied
rondom het voertuig, zoals gezien door
de achteruitrijcamera getoond.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Indien geactiveerd, wordt het rooster
over de afbeelding geplaatst om de
breedte van het voertuig te markeren en
het te verwachten traject in
overeenstemming met de stand van het
stuurwiel.
Een er overheen geplaatste onderbroken
middenlijn geeft het midden van hetvoertuig aan om parkeermanoeuvres of
het uitlijnen van een sleepoog te
vergemakkelijken. De verschillende
gekleurde zones geven de afstand aan
vanaf de achterkant van het voertuig.
In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 115:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood 0 ÷ 30 cm
Geel 30 cm ÷
1m
Groen 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen bevinden.
van de videocam.
BELANGRIJK
115)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het betreffende gebied
aanwezig zijn. De camera dient als hulp voor
de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht. Houd altijd een
lage snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd schoon
en vrij van modder, vuil, sneeuw of ijs wordt
gehouden. Zorg ervoor dat de camera tijdens
het reinigen niet gekrast of beschadigd
wordt. Vermijd het gebruik van droge, ruwe
of harde doeken. De camera moet met
schoon water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In
wasstraten met stoomreinigers of
hogedrukreinigers moeten de camera snel
gewassen worden door de spuitmond op
minstens 10 cm van de sensoren te houden.
Breng geen stickers op de camera aan.
11507186S0002EM
123
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Stand/slijtage wisserblad ruitenwisser voorruit controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil
controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen
voor/achter visueel controleren en de werking van
remblokslijtagesensoren controleren
●●●●●●●●●●
Controleer visueel de conditie en spanning van de extra
aandrijfriem(en)●●
De getande distributieriem visueel controleren●●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen(3)
Olie vervangen Transfer Case (voor AWD-uitvoeringen)
●
Vervang motorolie centrifugefilter (blow-by) (8)●●
(3) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van het voertuig en
wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht op het instrumentenpaneel. Nooit 2 jaar/40.000 km overschrijden. Wordt het voertuig
voornamelijk tijdens stadsritten gebruikt of gebruikt het niet uitsluitend brandstof volgens de Europese specificatie EN590, dan moeten olie en
filter jaarlijks of om de 20.000 km vervangen worden.
(8) Zware omstandigheden (stadsverkeer, lange periodes waarin de motor stationair loopt): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km
aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet het centrifugefilter elke 3 jaar bij de vervanging van de hulpriem worden vervangen.
148
ONDERHOUD EN ZORG
verwijder de beschermende kap 1
fig. 150 en sluit de positieve
kabelterminal van de lader (gewoonlijk
rood) aan op de positieve terminal (+) van
de accu;
sluit de negatieve terminal van de
lader (gewoonlijk zwart) aan op moer
2 naast de negatieve terminal (-) van de
batterij, zoals getoond in fig. 150;
Het voertuig is uitgerust met een IBS(Intelligent Battery Sensor), die in staat is
het laad- en ontlaadvoltage te meten en
het laadniveau te berekenen en de
algemene toestand van de accu. De
sensor wordt geplaatst naast de
negatieve terminal (-) van de accu.
Voor een correcte ladings-/
ontladingsprocedure, moet het
laadvoltage door de IBS-sensor gaan.
Draai de lader aan en volg de
aanwijzingen uit de
gebruikershandleiding om de accu
helemaal op te laden;
schakel na het heropladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
eerst de zwarte kabelterminal van de
acculader afsluiten en daarna de rode
kabelterminal;
herplaats de beschermende kap van
de positieve terminal van de accu en de
toegangskap op de accuruimte.
BELANGRIJK Als een acculader van het
"snelle" type wordt gebruikt terwijl de
accu in het is voertuig gemonteerd,
moeten eerst beide kabels van de accu
losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
60)
BELANGRIJK
152)Het proces van opladen of weer
opladen van de accu produceert waterstof,
een ontvlambaar gas dat kan ontploffen en
tot ernstig letsel leiden.
153)Houd u altijd aan de vermelde
voorzorgsmaatregelen bij het opladen of
weer opladen van de accu.
BELANGRIJK
60)Als u de accu moet loskoppelen of
verwijderen, sluit de achterklep dan niet. Om
onbedoelde sluiting te voorkomen, wordt
aanbevolen een obstakel (bijv. een doek) op
het slot te leggen zodat de achterklep niet
gesloten kan worden.
14909036S0001EM
15009036S0002EM
154
ONDERHOUD EN ZORG