WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe
voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt
u met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.SYMBOLEN .................................... 10
FIAT CODE SYSTEEM..................... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
CONTACTSLOT .............................. 14
STOELEN........................................ 15
HOOFDSTEUNEN ........................... 17
STUURWIEL ................................... 18
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 19
KLIMAATCOMFORT........................ 20
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 21
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING........................ 23
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING........................ 25
BUITENVERLICHTING .................... 28
RUITEN REINIGEN .......................... 30
PLAFONDVERLICHTING................. 32
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 33
INTERIEURUITRUSTING ................. 35
DAK MET VAST GLASPANEEL ....... 38
ELEKTRISCH SCHUIFDAK.............. 38
PORTIEREN .................................... 40
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ..... 41
BAGAGERUIMTE ............................ 42
MOTORKAP.................................... 45
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................ 46
KOPLAMPEN .................................. 47ESC-SYSTEEM ............................... 48
ITPMS (INDIRECT TYRE
PRESSURE MONITORING
SYSTEM) ........................................ 52
EOBD-SYSTEEM ............................ 55
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
"DUALDRIVE" ................................. 55
RADIO............................................. 56
OPTIONELE ACCESSORIES ........... 57
PARKEERSENSOREN..................... 58
TANKEN.......................................... 61
MILIEUBESCHERMING................... 62
9
43) Er kunnen situaties op kleine
hellingen (minder dan 8%)
voorkomen waarin, bij beladen
auto of een aangekoppelde
aanhanger (indien aanwezig), het
Hill Holder-systeem niet in
werking treedt en de auto zich
iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een
botsing met een ander voertuig of
voorwerp toeneemt. De
bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige
rijstijl.
44) Het HBA-systeem kan de grip
van de banden op het wegdek niet
boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten
toenemen; rijd altijd voorzichtig,
overeenkomstig de toestand
van het wegdek.
45) Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen,
waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
46) Het HBA-systeem is een
ondersteuning voor de bestuurder
die altijd zijn volle aandacht bij
het rijden moet houden. De
uiteindelijke verantwoordelijkheid
ligt altijd bij de bestuurder.47) De capaciteiten van het
HBA-systeem mogen nooit op
onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor
de veiligheid van de bestuurder,
inzittenden of andere
weggebruikers in gevaar komt.iTPMS (indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Om toegang te krijgen tot de iTPMS
fig. 61 - fig. 62) schermen, op de toets
TRIP drukken.
Het fig. 62 scherm verschijnt alleen als
een of meer banden leeg zijn.
Correcte
bandenspanning
(versies met
kleurendisplay)
Als alle banden op de juiste spanning
zijn, toont het display het volgende
scherm fig. 61.
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel.
52
WEGWIJS IN UW AUTO(
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in het voertuig worden gebruikt
met een aparte antenne die op het dak
is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektronische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid
in gevaar brengen en een potentieel
gevaar voor de gezondheid van de
passagiers opleveren.
Tevens kan de zend- en
ontvangstkwaliteit beperkt worden door
het afschermingseffect van de
carrosserie. Voor wat betreft het
gebruik van mobiele telefoons (GSM,
GPRS, UMTS) met het officiële
EU-keurmerk, wordt verwezen naar de
gebruiksaanwijzingen van de fabrikant
van de mobiele telefoon.
BELANGRIJK
56) Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers of niet-
standaard lichtmetalen velgen:
daardoor kan de ventilatie van de
remmen namelijk beperkt worden,
wat invloed heeft op de efficiëntie
van de remmen bij bruusk,
herhaaldelijk remmen of op lange
afdalingen. Let erop dat de slag
van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 64 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend
geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig
dichter bij het obstakel komt.
64AB0A0125
58
WEGWIJS IN UW AUTO
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt er een
geluidssignaal met een frequentie
die varieert op basis van de afstand van
het obstakel ten opzichte van de
bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand
tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de
afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
❒is constant als de afstand tussen de
auto en het obstakel onveranderd
blijft. Als deze situatie de sensoren
aan de zijkant betreft, zal het signaal
na ongeveer 3 seconden stoppen
om, bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 65 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave
op het instrumentenpaneel. Het
systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig.
Als er een obstakel gedetecteerd is in
het gebied midden achter, dan worden
op het display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf. Het signaal is
vergelijkbaar voor obstakels in het
gebied rechts- of linksachter. De boog
die overeenkomt met de plaats van
het obstakel knippert.De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel. Het voertuig bevindt zich
vlakbij het obstakel wanneer op het
display een enkele constante boog
wordt weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt. Wanneer er
meerdere obstakels zijn, wordt het
dichtstbijzijnde naderende obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDINGEN
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten”).
11)
65AB0A0128
59
WERKING MET
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
57)
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
❒Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te
wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.❒De sensoren kunnen een onbestaand
voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren,
bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen (sterke
wind), hagel.
❒De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt
van de auto.
❒De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens
een verandering in de geometrie
(door slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaar
beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.❒De aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de
juiste werking van de
parkeersensoren. Als een vaste
trekhaak is gemonteerd, kunnen de
parkeersensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een
afneembare trekhaak wenst te
monteren, moet die van het subframe
zijn losgekoppeld wanneer de
aanhanger niet wordt getrokken om
inschakeling van de sensoren te
voorkomen.
❒Breng geen stickers op de sensoren
aan.
60
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
11) Voor een correcte werking van
het systeem mogen de sensoren
nooit bevuild zijn met modder,
vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat
ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden.
Vermijd het gebruik van droge,
ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is
toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan
de sensoren zeer snel en houd de
straal op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJK
57) De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdensdeze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of
dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden
verricht.
TANKEN
IN HET KORT
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95
RON die aan de Europese
specificatie EN 228 voldoet.
Om beschadiging aan de katalysator
te voorkomen, de tank nooit bijvullen,
niet in noodgevallen en evenmin
met een minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende
benzine bij, dit kan de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
61
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.DISPLAY ......................................... 64
MENUOPTIES ................................. 67
BEDIENINGSPANEEL EN
BOORDINSTRUMENTEN ................ 74
TRIP COMPUTER ........................... 76
LAMPJES EN BERICHTEN ............. 79
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 80
- STORING EBD ................................. 81
- STORING AIRBAG ........................... 81
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 82
- STORING ABS ................................. 83
- FRONTARBAG PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD .............................. 83
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 84
- ELEKTRONISCH
STABILITEITSSYSTEEM (ESC) ........... 85
- STADSLICHT EN DIMLICHT ............. 87
- FOLLOW ME HOME ........................ 87
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 87
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 87
- GROOTLICHT .................................. 88
-MISTLAMPEN ................................... 88
-MISTACHTERLICHT .......................... 88
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 88
-STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” ..................................... 89
- ONVOLDOENDE
MOTOROLIEDRUK/MOTOROLIE
VERSLECHTERD ............................... 89
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 90
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 91
-LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 92-STORING HILL HOLDER ................... 92
- STORING FIAT CODE
STARTBLOKKERING .......................... 92
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS .................................... 93
- AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 93
- STORING AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 93
-PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN. 94
-STORING BUITENVERLICHTING ...... 94
-ASR SYSTEEM ................................. 94
- KANS OP GLAD WEGDEK ............... 95
- STORING REMLICHTEN .................. 95
- STORING PARKEERSENSOR .......... 95
-iTPMS ............................................... 96
-SERVICE (GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD) ................................... 97
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 97
-INSCHAKELING SPORT-FUNCTIE .... 97
63
SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een serie opties
die gekozen kunnen worden met de
knoppen+en–om toegang te krijgen
tot verschillende keuze- en
instellingshandelingen (Setup) die
hieronder zijn aangegeven.
Sommige opties hebben een submenu.
Het menu wordt geactiveerd door de
MENU-knop
kort in te drukken.
Druk de knoppen+of–telkens in om
de opties van het setup-menu te
doorlopen. De bedieningswijzen
verschillen afhankelijk van de gekozen
optie.
Het menu biedt de volgende functies:
❒MENU
❒VERLICHTING
❒SNELHEIDSWAARSCHUWING
❒KOPLAMPSENSOR
❒INSCHAKELING TRIP B
❒TIJD INSTELLEN
❒DATUM INSTELLEN
❒ZIE RADIO
❒AUTOCLOSE
❒MEETEENHEDEN
❒TAAL❒GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
❒GELUIDSSTERKTE TOETSEN
❒ZOEMER VEILIGHEIDSGORDEL
❒SERVICE
❒PASSAGIERSAIRBAG
❒DAGRIJLICHTEN
❒RESET BANDEN
❒MENU AFSLUITEN
Een optie in het hoofdmenu zonder een
submenu kiezen:
❒druk kort op de MENU knop
om
de instelling van het hoofdmenu die
gewijzigd moet worden te selecteren;
❒Druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling te selecteren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het
hoofdmenu.
Een optie in het hoofdmenu met een
submenu kiezen:
❒druk kort op de MENU knop
om
de eerste optie uit het submenu weer
te geven;❒druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om door alle
submenu-opties te bladeren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de getoonde submenu-optie te
selecteren en het betreffende
setup-menu te openen;
❒druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling voor deze submenu-optie te
selecteren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het submenu.
66
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL