20Sleutels, portieren en ruitenHandzender
Wordt gebruikt voor:● centrale vergrendeling 3 24
● vergrendelingssysteem 3 34
● diefstalalarmsysteem 3 35
● bagageruimte 3 32
De handzender heeft een bereik van ca. 5 meter. Dit kan beperkt worden
door invloeden van buitenaf. Bran‐
dende alarmknipperlichten dienen als
bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Afhankelijk van het model werkt de
auto met een handzender met
2 toetsen of 3 toetsen of een elektro‐
nische sleutel met de functionaliteit
van de handzender.
Elektronisch sleutelsysteem 3 22.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
● bereik overschreden
● batterijspanning te laag
● herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het
bereik, waardoor het systeem op‐ nieuw moet worden geprogram‐
meerd in een werkplaats
● overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken
● storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogenBediening met fysieke sleutel 3 24.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutels, portieren en ruiten23Storing
Als de centrale vergrendeling niet kan worden bediend of als de motor niet
kan worden gestart, kan dit de vol‐
gende oorzaken hebben:
● storing in elektronische sleutel
● elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik
● batterijspanning te laag
● overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken
● storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogenFysieke noodsleutel
Ontgrendelingsknop aan de zijkant
van de elektronische sleutel ingedrukt houden en fysieke noodsleutel uit de
bovenkant trekken.
Deuren handmatig vergrendelen of
ontgrendelen door de sleutel in het
slot te draaien.
Steek de fysieke noodsleutel na ge‐
bruik weer in de behuizing van de
elektronische sleutel.
Portiersloten
Diefstalvergrendeling
Open de deur en schakel de diefstal‐
vergrendeling in om te voorkomen dat
de voordeur van buiten af wordt ge‐ opend.
Draai de schakelaar van de vergren‐ deling op de deur met een geschikt
gereedschap in de vergrendelde
stand. De deur kan van buiten af niet
worden geopend.
122Rijden en bedieningStoring
Als de motor niet kan worden gestart,
kan dit de volgende oorzaken heb‐
ben:
● Storing in elektronische sleutel.
● Elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik.
● Batterijspanning te laag.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Vervangen van de accu 3 20.
Centrale vergrendeling 3 24.
Elektronisch sleutelsysteem 3 22.Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geef geen gas.
Dieselmotoren: sleutel naar stand 2
draaien om voor te verwarmen totdat
controlelamp ! op de instrumenten‐
groep dooft 3 91.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de mo‐tortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 15 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len. Zo nodig het gaspedaal bedienen
alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop, kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen. Stop-startsys‐
teem 3 124.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.
168Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Batterij inspuiting AdBlue2Accu (met elektronisch sleutel‐
systeem)3APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)4Verwarmings- en recirculatie‐
systeem5Aanpassingen6Aanpassingen7Verwarmings- en recirculatie‐
systeem8Extra verwarming en ventilatie/
airconditioning9Aanvullend verwarmings- en
ventilatiesysteem10Elektrische buitenspiegels/extra
aanpassingen11Verwarmbare buitenspiegels12Radio/multimedia/elektrische
buitenspiegels/diagnoseaan‐
sluiting13Multimedia/trekhaakNr.Stroomkring14Interieurverlichting/ontlaadbe‐
veiliging accu15Brandstofinspuitsysteem/
bandenspanningscontrolesys‐
teem/elektronisch sleutelsys‐
teem16Alarmknipperlichten/richting‐
aanwijzers17Centrale vergrendeling18Grootlicht links/dimlicht rechts/
achterlichten/dagrijlicht links19Mistlampen voor/mistachter‐
lichten/kentekenverlichting20Alarm/claxon/verlichting/wisser21Instrumentengroep22Lichtschakelaar23Achterruitwisser/sproeierpomp
voorruit/claxon24APC algemene accu25Achteruitrijlichten26Remschakelaar27Brandstofinspuiting/startmotorNr.Stroomkring28Airbag/stuurslot29Elektrisch verstelbare passa‐
giersruit30Stuurbekrachtiging31Remlichten32APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)33Servicedisplay34Aansteker/elektrische aanslui‐
ting35Grootlicht rechts/dimlicht links/
zijmarkeringslichten/dagrijlicht
rechts36Remlichten/ABS/startbeveili‐
ging37Interieurverlichting/airco38Starten met elektronisch sleutel‐
systeem39Achterruitwisser40Waarschuwingssignalen4112V-aansluiting bagageruimte
172Verzorging van de autoBandenspanningswaarden op het eti‐ket bandenspanningsinformatie enhet overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer
neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 204.Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 91 en een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 204.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de ban‐ denspanningswaarden in het sys‐
teem bij te werken. Hierbij kan w op‐
lichten.
Klantinformatie205KlantinformatieKlantinformatie........................... 205
Conformiteitsverklaring ............205
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 207
Event Data Recorders (EDR) ..207
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 208Klantinformatie
Conformiteitsverklaring Radiozendsystemen
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante be‐ palingen van Richtlijn 1999/5/EC.Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.
Radarsystemen
Landspecifieke conformiteitsverkla‐ ringen voor radarsystemen staan op
de volgende pagina:
208KlantinformatieRadiofrequentie-identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen ge‐
bruikt geen persoonlijke informatie,
houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die per‐
soonlijke informatie bevatten.
213Lampenkappen, beslagen..........103
Leeslampjes met LED's ..............103
Lekke band ................................. 178
Lichtschakelaar ............................ 99
Lichtsignaal ................................ 100
Luchtinlaat ................................. 117
Luchtrecirculatie .................107, 183
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....141
Meldingen ..................................... 94
Meters........................................... 83
Mistachterlicht .......93, 99, 102, 163
Mistlamp ...................................... 93
Mistlampen ................... 99, 102, 160
Mistlampen voor ........................102
Modus ECO ................................ 118
Momentsleutel ............................ 169
Motoraanduiding .........................192
Motor afzetten ............................ 123
Motorgegevens .......................... 194
Motor-ID...................................... 192
Motorkap .................................... 152
Motorluchtfilter ............................ 154
Motorolie ............153, 189, 193, 203
Motorolieadditieven ....................189
Motoroliedruk ............................... 91
Motoroliepeil ................................ 95
Motorolieviscositeitsindexen .......189Motor starten ........................ 17, 122
Muntenhouder .............................. 69
N Neerklapbare rugleuning midden. 70
Nieuwe auto inrijden ..................120
Noodontgrendeling achterklep .....32
O Obstakeldetectiesystemen .........141
Olie ............................................. 153
Oliedruk ........................................ 91
Olie, motor .................. 153, 189, 193
Ontlaadbeveiliging accu ............105
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 69
Opbergruimte plafond ..................73
Opbergruimte portierbekleding .....71
Opbergruimte voor........................ 70
Opbergvak .............................. 70, 71
Opbergvakken .............................. 69
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................69
Opbergvak onder passagiersstoel 71
Opschakelen................................. 90
Opwarmen van de turbomotor ....122
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P
Panne ......................................... 183
Parkeerhulp ............................... 141Parkeerrem - zie Handrem .........134
Parkeren .............................. 18, 126
Park pilot met ultrasoonsensoren 141
Partikelfilter ................................. 127
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 47
Pollenfilter .................................. 117
Portieren ....................................... 30
Portier open ................................. 93
Portiersloten ................................. 23
Profieldiepte ............................... 174
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 208
Regelbare instrumentenverlichting ...........103
Regeling stationair toerental .......123
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 207
Remassistentie .......................... 134
Rem- en koppelingsvloeistof ......189
Remmen ............................ 133, 156
Remsysteem ................................ 89
Remvloeistof .............................. 156
Reservewiel ............................... 180
Reservewielbevestiging ..............169
Richtingaanwijzer ........................87
Richtingaanwijzers ..................... 102
Richtingaanwijzers vooraan ......161