56Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................57
Stuurwielverstelling ...................57
Stuurbedieningsknoppen ...........57
Verwarmd stuurwiel ...................57
Claxon ....................................... 58
Wis-/wasinstallatie voorruit ........58
Wis-/wasinstallatie achterruit .....59
Buitentemperatuur .....................59
Klok ........................................... 59
Elektrische aansluitingen ...........61
Aansteker .................................. 61
Asbakken ................................... 61
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................62
Instrumentengroep ....................62
Snelheidsmeter ......................... 62
Kilometerteller ........................... 62
Dagteller .................................... 62
Toerenteller ............................... 62
Brandstofmeter .......................... 63
Brandstofkeuzeschakelaar ........63
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 64
Service-display .......................... 64Controlelampjes........................65
Richtingaanwijzer ......................67
Gordelverklikker ........................68
Airbag en gordelspanners .........68
Airbag-deactivering ...................68
Laadsysteem ............................. 69
Storingsindicatielamp ................69
Service-indicatie ........................69
Rem- en koppelingssysteem .....69
Pedaal intrappen .......................69
Antiblokkeersysteem (ABS) .......70
Schakelen .................................. 70
Stuurbekrachtiging ....................70
Lane Departure Warning ...........70
Ultrasoonparkeerhulp ................70
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............70
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....71
Traction Control-systeem UIT ...71
Koelvloeistoftemperatuur ...........71
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 71
Motoroliedruk ............................. 71
Te laag brandstofpeil .................72
Startbeveiliging .......................... 72
Motorvermogen verminderd ......72
Rijverlichting .............................. 72
Grootlicht ................................... 72
Mistlamp .................................... 72Mistachterlicht........................... 72
Cruise control ............................ 72
Snelheidsbegrenzer ..................73
Motorkap open .......................... 73
Portier open ............................... 73
Informatiedisplays ........................73
Driver Information Center ..........73
Info-Display ............................... 78
Boordinformatie ........................... 79
Geluidssignalen .........................81
Batterijspanning .........................81
Persoonlijke instellingen ..............82
OnStar ......................................... 85
Instrumenten en bedieningsorganen67Controlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 67XGordelverklikker 3 68vAirbags en gordelspanners
3 68VAirbag deactiveren 3 68pLaadsysteem 3 69ZStoringsindicatielamp 3 69gLaat auto spoedig nakijken
3 69RRem- en koppelingssysteem
3 69-Pedaal intrappen 3 69uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 70[Opschakelen 3 70cStuurbekrachtiging 3 70)Lane Departure Warning
3 70rUltrasoonparkeerhulp 3 70aElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 70bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 71kTraction Control-systeem uit
3 71WKoelvloeistoftemperatuur
3 71wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 71IMotoroliedruk 3 71YTe laag brandstofpeil 3 72dStartbeveiliging 3 72#Beperkt motorvermogen
3 728Buitenverlichting 3 72CGrootlicht 3 72>Mistlamp 3 72rMistachterlicht 3 72mCruise control 3 72LSnelheidsbegrenzer 3 73/Motorkap open 3 73NPortier open 3 73
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Gloeilamp vervangen 3 141, zeke‐
ringen 3 148.
70Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Het koppelingspedaal moet worden
ingetrapt om de motor te starten 3 16,
3 107.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele se‐
conden niet dooft of als deze tijdens
de rit gaat branden, dan is er sprake
van een storing in het ABS-systeem.
Het remsysteem blijft normaal wer‐
ken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 116.
Schakelen [ met het getal van de aanbevolen
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐systeem. De hulp van een werkplaats
inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 120.
Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 125.Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 124.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Instrumenten en bedieningsorganen87De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Brandstofpeil, resterende le‐ vensduur motorolie en banden‐
spanning (alleen met het ban‐
denspanningscontrolesysteem)
controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van Apple's App
Store of Google Play Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan dan
vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de landspecifieke website.De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
Hulp bij gestolen voertuig
Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag hulp van de OnStar-service Hulp bij
gestolen voertuig. Neem telefonisch
contact op met een adviseur. U vindt
het betreffende OnStar-telefoonnum‐
mer op de landspecifieke website.
OnStar kan u helpen bij het zoeken
naar en bergen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐
tiveerd, wordt er een bericht naar On‐
Star gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.Startblokkering
OnStar kan met externe signalen het
starten van de auto blokkeren wan‐
neer het contact is afgezet.Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als de auto boordinformatie laat zien, op
Z te drukken om contact op te nemen
met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
te gaan. Afhankelijk van de resultaten biedt de adviseur meer ondersteu‐ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐
gegevens naar OnStar. U en uw ga‐
rage ontvangen maandelijks per e-
mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, ABS, en andere
grote systemen. Ook bevat het infor‐
matie over mogelijke onderhouds‐
punten en de bandenspanning (al‐
leen als er een bandenspanningscon‐ trolesysteem is).
116Rijden en bedieningStoringOm schade aan de geautomatiseerdeversnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐ lingstemperaturen automatisch in.
Bij een storing brandt controlelampje
g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center. Boordinformatie 3 79.
Er kan slechts beperkt of niet verder worden gereden, afhankelijk van de
storing.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remkringen.
Wanneer een remkring uitvalt, kan de auto nog met de andere kring worden
afgeremd. De remvertraging wordt
echter alleen bereikt wanneer u het
rempedaal stevig bedient. Hiervoor is
aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal bedienen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelampje R 3 69.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u mogelijk kunt ho‐ ren.
Controlelampje u 3 70.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Rijden en bediening117Storing9Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het rem‐ pedaal in.
Controlelampje R 3 69.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld be‐
wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat na‐
dat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden
ingeschakeld. De remmen worden
140Verzorging van de auto
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier we‐ ken achtereen stilstaat, kan de accu
ontladen raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐ keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 94.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door een andere AGM-accu.
Wij bevelen het gebruik aan van een
originele Opel-accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐ bruikt dan de originele Opel accu,
kunnen slechtere prestaties het ge‐
volg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 108.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het
oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kunt u de accu beschadigen.
Starthulp gebruiken 3 168.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen: ● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen aan‐
leiding geven tot blindheid of let‐
sel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
150Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Achterklep2–3Verwarmbare achterruit4Verwarmbare buitenspiegel5Zonnedak6Transmissieregelmodule7Motorregelmodule8–9ABS10Carrosserieregelmodule, span‐
ning11Achteruitkijkcamera12–13–14Motorregelmodule/transmissie‐
regelmodule15Verstuiversysteem/startmotor16Brandstofpomp17Motorregelmodule118Motorregelmodule2Nr.Stroomkring19Verstuiversysteem/ontsteking20Airconditioning21Accusensor22Elektrisch stuurslot23Koelventilator laag24–25Schakelaar buitenspiegel26Motorregelmodule/geautomati‐
seerde versnellingsbakmodule27Brandstofsysteem28Remschakelaar29Stoelbezettingsherkenning30Koplampverstelling31Claxon32Mistlamp33Grootlicht links34Grootlicht rechts35–36Achterruitenwisser37Bochtverlichting linksNr.Stroomkring38Ruitensproeier39Bochtverlichting rechts40–41–42Startmotor 243Instrumentenpaneel44Geautomatiseerde versnel‐
lingsbak45Startmotor 146ABS47Koelventilator hoog48Ruitenwisser voor49Carrosserieregelmodule/
vertraagde uitschakeling stroom
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van het
zekeringenkastje weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.