Page 177 of 275

Rijden en bediening175De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld
op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display met de waar‐ schuwing om de omgeving van de
auto te controleren.
Display-instellingen
Helderheid en contrast kunnen wor‐
den ingesteld door op het display van het aanraakscherm te tikken wanneer
de achteruitkijkcamera actief is.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong. tien se‐ conden niet is ingeschakeld.Achteruitkijkcamera kan handmatig
worden uitgeschakeld in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Persoonlijke instellin‐ gen 3 107.
Deactivering van geleidelijnen en
waarschuwingssymbolen
U kunt de activering of deactivering
van de visuele geleidelijnen en waar‐ schuwingssymbolen veranderen met
de aanraaktoetsen in het onderste
deel van het display.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● Wanneer de zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt.
● Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze met water en veeg deze
met een zachte doek af.● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Verkeersbordherkenning Werking
Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het
Driver Information Centre.
Page 178 of 275

176Rijden en bedieningVerkeersborden die worden herkend,zijn:Borden met snelheidsbeperkingen enverboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en in‐
haalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het vol‐gende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er ge‐
durende een bepaalde periode geen
ander bord wordt geconstateerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Een uitroepteken in een kader duidt
erop dat er een bijkomend verkeers‐
bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
door het systeem wordt herkend.
Het systeem werkt zonder prestatie‐
verlies tot een snelheid van maximaal 200 km/u, afhankelijk van de verlich‐
ting. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u.
Zodra de rijsnelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een bebouwde kom. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Informatie over de op dit moment gel‐
dige verkeersborden is beschikbaar
op de betreffende pagina in het Driver
Information Center.
Bovendien wordt de huidige geldige
snelheid permanent op de onderste
regel van het Driver Information Cen‐ ter aangegeven. Als er een snel‐
heidslimiet met add-on beschikbaar
is, staat het symbool + in dit gebied.
Page 179 of 275
Rijden en bediening177
Kies ? via MENU en selecteer Ver‐
keersbordherkenning met het stelwiel op de richtingaanwijzerhendel 3 97.
Wanneer u een andere pagina op het
menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende ver‐
keersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie U kunt de waarschuwingsfunctie ac‐
tiveren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met ver‐
keersbordherkenning.Wanneer de functie is geactiveerd en de pagina met verkeersbordherken‐
ning wordt niet getoond, worden de
net waargenomen snelheidslimiet en
'niet inhalen'-borden weergegeven
als waarschuwingen in het Driver In‐
formation Center.Druk wanneer de pagina met de ver‐
keersbordherkenning wordt getoond, op SET/CLR op de richtingaanwijzer.
Page 180 of 275

178Rijden en bedieningSelecteer Waarschuw. AAN of
Waarschuw. UIT met het stelwiel en
druk op SET/CLR .
De pop-upwaarschuwing wordt onge‐
veer acht seconden lang weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Systeem terugstellen De inhoud van het verkeersbordge‐
heugen kan in het menu Instellingen
van de pagina Verkeersbordherken‐
ning worden gewist door
Terugstellen te selecteren en te be‐
vestigen door SET/CLR op de rich‐
tingaanwijzerhendel langere tijd in te
drukken.
U kunt ook SET/CLR drie seconden
indrukken om de inhoud van de pa‐
gina te wissen.
Na een reset hoort u een geluidssig‐
naal en het volgende "Standaard‐
bord" wordt weergegeven totdat het
volgende verkeersbord wordt gede‐
tecteerd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond ver‐
keersborden worden gewist. Na het
wissen verschijnt het "Standaard‐
bord" op het Driver Information Cen‐
ter.
Redenen voor het wissen van ver‐
keersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen (ver‐
schillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● De snelheid daalt tot onder 52 km/u (bebouwde kom waargeno‐
men)
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed als:
● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, is nietschoon of er zijn bijvoorbeeld
stickers geplakt.
● Verkeersborden geheel of ge‐ deeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
● De verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake de verkeerstekens (Wiener Übe‐
reinkommen über Straßenver‐
kehrszeichen).
Page 181 of 275

Rijden en bediening179Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
● Geen actieve stuurbeweging.
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het sys‐ teem niet.Inschakelen
U activeert het Lane Departure War‐
ning-systeem door ) in te drukken.
De brandende led in de knop geeft
aan dat het systeem is ingeschakeld. Wanneer controlelamp ) in de instru‐
mentengroep groen brandt, is het
systeem klaar voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐ doelde verandering van rijstrook her‐
kent, wordt controlelamp ) geel en
knippert deze. Tegelijkertijd hoort u
een geluidssignaal.
Page 182 of 275

180Rijden en bediening
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door op ) te drukken, de led in de
toets gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐ teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
Het systeem kan niet werken als het
geen rijstrookmarkering waarneemt.
Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die
voldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐
waardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken. Voor de motor‐
specifieke vereisten verwijzen we u
naar het overzicht motorgegevens
3 249. Eventuele andere informatie
op een label op de tankklep heeft al‐
tijd prioriteit.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot afzet‐
tingen of motorschade.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen loodvrije brandstof gebruiken
die voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Page 183 of 275

Rijden en bediening181Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor rijden op LPG
Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐ baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). LPG staat ook bekend als
autogas.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen
105 en 115, afhankelijk van de pro‐
paanverhouding. LPG wordt vloei‐
baar opgeslagen bij een druk van vijf
tot tien bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en mengverhouding. Bij omgevingsdruk
ligt deze tussen -42 °C (zuiver pro‐
paan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas die aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.
Brandstofkeuzeschakelaar
Als u op LPG drukt, wordt tussen rij‐
den op benzine en rijden op vloeibaar
gas geschakeld zodra de vereiste pa‐
rameters (koelvloeistoftemperatuur,
gastemperatuur en minimaal motor‐
toerental) zijn bereikt. Er wordt ge‐
woonlijk aan de vereisten voldaan na ong. 60 seconden (afhankelijk van de buitentemperatuur) en de eerste keerdat stevig op het gaspedaal wordt ge‐ drukt. De LED-status toont de huidige
werkingsmodus.
Page 184 of 275

182Rijden en bedieningLed uit:rijden op benzineLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakelen op rijden op
LPG controleren. Licht
op als aan de voorwaar‐
den voldaan is.Led aan:rijden op vloeibaar gasLed knip‐ pert vijf
keer en
dooft:LPG-tank is leeg of sto‐
ring in LPG-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center.
Als de brandstoftank leeg is, start de
motor niet.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de vloeibaar-gastanks leeg
zijn, wordt tot aan het uitschakelen
van het contact automatisch op ben‐
zine overgeschakeld.
Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even
niet.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp Y op‐
licht en dan opnieuw tanken. Dit helpt
de brandstofkwaliteit en systeemwer‐ king voor rijden op benzine in stand
houden.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
● Is er voldoende vloeibaar gas aanwezig?
● Is er voldoende benzine aanwe‐ zig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine-
naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐ modus als niet aan de minimale eisen wordt voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op LPG.Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-sys‐
teem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken ge‐
makkelijk ontdekt kunnen worden.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de on‐
middellijke omgeving ruikt, scha‐
kel dan onmiddellijk naar benzine‐
modus. Niet roken. Geen open
vlammen of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Oorzaak van de sto‐
ring onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijke wetgeving volgen.