Stoelen, veiligheidssystemen53Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichts- of leeftijdsgroep
Op passagiersstoelOp buitenste zitplaatsen
achterinOp middelste
zitplaats achteringeactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kg
of ca. 10 maandenXU 1U,
of ongeveer 6 tot 12 jaarXXUX1:Kinderzitje moet met driepuntsgordel zijn vastgezet. Zet de stoel in de hoogste stand en controleer of de veiligheids‐ gordel van het hoogste verankeringspunt naar voren loopt. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat
de gordel bij de gesp gespannen is.<:Autostoel met ISOFIX-bevestiging beschikbaar. Bij montage met ISOFIX-kinderveiligheidssystemenkunnen alleen
de voor uw auto goedgekeurde ISOFIX-systemen worden gebruikt.U:Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X:Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichts- en leeftijdsgroep niet toegestaan.
Instrumenten en bedieningsorganen73Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................74
Stuurwielverstelling ...................74
Stuurbedieningsknoppen ...........74
Claxon ....................................... 74
Wis-/wasinstallatie voorruit ........75
Wis-/wasinstallatie achterruit .....76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 81
Service-display .......................... 82
Versnellingsbakdisplay ..............82
Controlelampen ......................... 82
Richtingaanwijzer ......................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Remsysteem ............................. 86
Elektrische handrem ..................87
Elektrische handrem defect .......87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Opschakelen ............................. 87
Aandrijving op alle wielen ..........88
SPORT-modus .......................... 88
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling ....................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT .............89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................89
Roetfilter .................................... 89
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Motorolie verversen ...................90
Motoroliepeil laag ......................91
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Brandstoffilter aftappen .............91Startbeveiliging .......................... 91
Motorvermogen verminderd ......91
Rem intrappen ........................... 92
Grootlicht ................................... 92
Automatische koplamphoogteregeling ...........92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92
Cruise control ............................ 92
Snelheidswaarschuwing ............92
Controlelampje aanhanger ........92
Portier open ............................... 92
Diefstalalarmsysteem ................93
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Board-Info-Display .....................93
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 96
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................101
Bandenspanning .....................102
Tripcomputer .............................. 102
Boordcomputer op Board-Info-Display ................. 102
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info-
Display .................................... 104
84Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzer 3 84XGordelverklikker bestuurder
3 85kGordelwaarschuwing passa‐
gier voorin 3 85vAirbags en gordelspanners
3 85*Airbag activeren 3 85pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp 3 86gLaat auto spoedig nakijken
3 86RRemsysteem 3 86mElektrische handrem 3 87pStoring elektrische handrem
3 87uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 87[Opschakelen 3 87BAandrijving op alle wielen
3 88SSPORT-modus 3 88uSysteem voor gecontro‐
leerde afdaling 3 882Stuurbekrachtiging 3 88rUltrasoonparkeerhulp
3 88RElektronische stabiliteitsre‐
geling 3 88tElektronische stabiliteitsre‐
geling UIT 3 89WKoelvloeistoftemperatuur
3 89!Voorverwarmen 3 89%Roetfilter 3 89YAdBlue 3 90wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 90IMotoroliedruk 3 90¢Motorolie verversen 3 90SMotoroliepeil laag 3 91sBrandstofbesparingsmodus
3 91YTe laag brandstofpeil 3 91UBrandstoffilter aftappen
3 91dStartbeveiliging 3 91#Beperkt motorvermogen
3 91-Rem intrappen 3 92CGrootlicht 3 92qAutomatische koplamphoog‐
teregeling 3 92>Mistlamp 3 92øMistachterlicht 3 92mCruise control 3 92àSnelheidswaarschuwing
3 92áControlelampje aanhanger
3 92(Portier open 3 92aDiefstalalarmsysteem
3 93
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Instrumenten en bedieningsorganen85Het betreffende verklikkerlicht knip‐
pert wanneer de richtingaanwijzer in‐
geschakeld is 3 110.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect of rich‐
tingaanwijzer op aanhanger defect.
Bij actieve alarmknipperlichten knip‐
peren beide controlelampjes 3 109.
Gloeilamp vervangen 3 169, zeke‐
ringen 3 175.
Richtingaanwijzers 3 110.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Als de autogordel bij een draaiende
motor niet in gebruik is, zal de contro‐
lelamp gedurende 100 seconden
knipperen en vervolgens oplichten
totdat de veiligheidsgordel vastge‐
maakt is.Bij een snelheid van meer dan
22 km/u knippert de controlelamp ge‐ durende 100 seconden samen met
een waarschuwingszoemer en blijft
deze branden totdat de veiligheids‐
gordel omgedaan is.
Veiligheidsgordel omdoen 3 41.
Gordelwaarschuwing passagier
voorin k 3 43.
Airbag en gordelspanners v brandt rood.
Wanneer het contact is ingeschakeld:
v knippert kort. Als het niet knippert,
blijft branden of onderweg knippert is
er een storing in het airbagsysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een on‐
geval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 41, 3 45.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbag deactiveren 3 50.
88Instrumenten en bedieningsorganenAandrijving op alle wielen
B brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.
Knippert kort bij een draaiende
motor
Het systeem is tijdelijk gedeactiveerd.
Knippert voortdurend bij een
draaiende motor
Systeemstoring. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
All-wheel drive 3 142.
SPORT-modus
S brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde Sport stand
3 139.
Systeem voor
gecontroleerde afdaling
u brandt geel en/of groen.Bij het inschakelen van het contact
branden zowel het gele als het
groene controlelampje even.
Groen
Brandt als het systeem bedrijfsge‐
reed is.
Knippert onderweg als het systeem
actief is, na het indrukken van
knop u.
Geel Knippert om aan te geven dat het sys‐
teem niet klaar is voor gebruik.
Brandt ter indicatie van een storing in
het systeem.
Als het knippert of oplicht, moet het
frictiemateriaal afkoelen. Bij het rijden zo weinig mogelijk remmen.
Systeem voor gecontroleerde afda‐
ling 3 148.
Stuurbekrachtiging 2 brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld:
2 brandt kort. Als het niet brandt,
blijft branden of onderweg knippert iser een storing in de gordelspanners of het airbagsysteem. De hulp van eenwerkplaats inroepen.
Stuurbekrachtiging 3 126.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw
of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 151.
Elektronische
stabiliteitsregeling
b brandt of knippert geel.
Verlichting109Schakel het dimlicht in en stel de kop‐
lampreikwijdte af op de belasting van het voertuig. Een correcte instelling
vermindert verblinding van andere
verkeersdeelnemers.
Auto’s zonder automatische
niveauregeling
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Auto’s met automatische
niveauregeling
Kartelwieltje in de gewenste stand
draaien:
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet1:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte2:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Automatische niveauregeling 3 149.
Automatische koplampverstelling
Bij auto's met xenonkoplampen wordt de koplampreikwijdte automatisch
aan de belasting van de auto aange‐
past.
Als controlelampje q onderweg op de
instrumentengroep oplicht, is er een
storing. Oorzaak van de storing on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Controlelamp q voor automatische
koplamphoogteregeling 3 92.
Koplampinstelling in het buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Laat bij het rijden in landen met links‐ rijdend verkeer de koplampen bijstel‐
len om tegenliggers niet te verblin‐
den. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Dagrijlicht Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Automatische verlichting 3 108.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
112VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● Instrumentenverlichting
● Info-Display
● Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Kartelwieltje k naar rechts of links op
de gewenste helderheid draaien.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier of bij indrukken van q op de
afstandsbediening licht het instru‐
mentenbord automatisch
30 seconden op totdat de contact‐
sleutel in stand ACC wordt gezet.
Displaymodus 3 96.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.Voorste interieurverlichting
De leeslampen voor en achter en de
verlichting van de bagageruimte wer‐ ken als instapverlichting en gaan bij
het openen van de portieren of de
achterklep branden.
Als de portieren of achterklep open
blijven, blijft de verlichting gedurende
10 minuten branden. Zodra alle por‐
tieren en de achterklep gesloten zijn,
dimt de instapverlichting geleidelijk aan na 10 seconden.
Via d in de dakconsole worden de
leeslampen voor en achter ingescha‐
keld. Uitschakelen door opnieuw in te drukken.
Klantinformatie219Reparatie ongevalschade
Lakdikte
Afhankelijk van productietechnieken
kan de dikte van de laklaag variëren
tussen 50 en 400 µm.
Een verschil in de lakdikte is daarom
geen aanwijzing voor een reparatie
na een ongeval.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders (EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische com‐
ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagnodules waarin techni‐
sche gegevens over de conditie van
de auto, gebeurtenissen en fouten tij‐ delijk of permanent worden opgesla‐
gen. Over het algemeen documen‐
teert de technische onformatie de
conditie van onderdelen, modules,
systemen of de omgeving:
● Staat van systeemcomponenten (bijv. vulniveaus)
● Statusberichten van de auto en de afzonderlijke componenten
(bijv. aantal omwentelingen van
het wiel / toerental, deceleratie,
zijwaartse acceleratie)
● Storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten● Reacties van de auto in speci‐fieke verkeerssituaties (bijv. ont‐
plooien van een airbag, activeren van de stabiliteitsregeling)
● Omgevingscondities (bijv. tem‐ peratuur)
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐ nisch en helpen fouten identificeren
en corrigeren alsook de functies van
de auto optimaliseren.
Bewegingsprofielen die afgelegde
routes aangeven, kunnen niet met
deze gegevens worden gemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Nadat een
fout gecorrigeerd is, worden de gege‐
vens uit de foutopslagmodule verwij‐
derd of worden ze constant over‐
schreven.