ParkeerhulpParkeerhulp
4.20GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
ParkeerhulpWerking van parkeerhulp
Als uw auto met de optie Park Assist is uitgerust, is deze voorzien van sensoren in de voor- en achterbumper. Als u langzaam voor of achteruit rijdt, waarschuwen deze sensoren voor eventuele objecten in de directe nabijheid van de auto.
De sensoren worden ingeschakeld bij een snelheid lager dan 4,8 km/h.
WA A R S C H U W I N G : Ve r t r o u w d a a r o m nooit alleen op de informatie van de parkeerhulp maar overtuig u er zelf van dat er geen personen en/of obstakels in de buurt van de auto zijn. De goede werking van de parkeerhulp kan verstoord worden door een aantal externe factoren (zie blz. 4.21). Als u alleen afgaat op de informatie van de parkeerhulp bestaat de kans op het verwonden van personen en/of schade aan goederen. Houd de directe omgeving van de auto altijd zelf goed in de gaten. Kijk bij het achteruitrijden over uw schouder en gebruik alle spiegels. Park Assist kan geen kinderen, voetgangers, fietsers,
dieren en bewegende voorwerpen detecteren die zich te ver of te dichtbij vóór, achter, boven of onder de sensoren bevinden. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het parkeren en is niet bedoeld ter vervanging van de eigen waarnemingen van de bestuurder. De parkeerhulp is geen garantie voor veilig rijden.
Visuele en hoorbare feedback
Als u langzaam vooruit of achteruit rijdt met een snelheid van minder dan 4,8 km/h verschijnt op het linker gedeelte van het instrumentenpaneel een waarschuwing dat er een obstakel vóór of achter de auto is geconstateerd. Bij het achteruitrijden wordt ugeholpen door het beeld van de achteruitrijcamera op het touchscreen (zie blz. 4.29).
Als het geluid is ingeschakeld (zie blz. 4.21), hoort u een waarschuwingssignaal tijdens het manoeuvreren. U kunt dit geluid met behulp van het scrollwieltje aan de linkerzijde op het stuur doen tijdelijk uitschakelen.
De auto ziet een obstakel tot op een afstand van ongeveer 120 cm in stand D (Rijden) en ongeveer 160 cm van de achterbumper in stand R (Achteruit). Er klinkt een waarschuwings-signaal (indien ingeschakeld).
Als het obstakel dichterbij komt, wordt de gele gevarenzone en de afstand tot het object weergegeven.
RemmenRemmen
4.24GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
RemmenRemsystemen
De Model S is uitgerust met ABS, een systeem dat voorkomt dat de wielen bij een eventuele noodstop blokkeren. Hierdoor blijft de auto in de meeste omstandigheden bestuurbaar.
Bij een noodstop controleert het ABS de draaisnelheid van de wielen en regelt het systeem de remdruk naar elk wiel aan de hand van de grip.
Het aanpassen van de remdruk zorgt voor een pulserende beweging van het rempedaal. Dit is een normaal verschijnsel en geeft aan dat het ABS actief is. Houd het rempedaal stevig ingetrapt als u deze pulserende beweging voelt.
Het ABS-controlelampje op het instrumentenpaneel knippert heel even als u de auto start. Als het lampje op enig ander moment gaat branden, is er een storing geconstateerd en werkt het ABS niet. Neem contact op met Tesla. Het remsysteem blijft normaal functioneren en wordt niet beïnvloed door het uitvallen van het ABS. De remweg kan echter groter worden.
Als dit controlelampje brandt, anders dan alleen kortstondig tijdens het starten, is er een storing in het remsysteem geconstateerd of is het remvloeistofniveau te laag. Neem onmiddellijk contact op met Tesla.
Noodstop
Tr a p b i j e e n n o o d s t o p z o h a r d m o g e l i j k o p h e t rempedaal en houd het pedaal ingetrapt, ook als het glad is. Het ABS past de remdruk van elk wiel aan aan de grip die het wiel heeft. Zo wordt voorkomen dat de wielen blokkeren en kunt u op een zo veilig mogelijke manier stoppen.
WA A R S C H U W I N G : N o o i t p o m p e n d remmen. Dit verstoort de goede werking van het ABS en de remweg zal toenemen.
WA A R S C H U W I N G : H o u d a l t i j d voldoende afstand tot uw voorganger en wees bij gevaarlijke omstandigheden extra voorzichtig. Alhoewel het ABS de remweg kan verkorten, het kan de wetten van de natuur niet verslaan. Het voorkomt ook geen aquaplaning (een laagje water verhindert het contact tussen de band en het wegdek).
Remblokslijtage
De remblokken van de Model S zijn standaard voorzien van slijtage-indicatoren. Als het remblok is versleten, raakt een dunne metalen strip in het remblok de remschijf en gaat daardoor hard piepen. Dit geluid geeft aan dat de remblokken versleten zijn en vervangen moeten worden. Neem contact op met het Te s l a S e r v i c e C e n t e r o m h e t p i e p e n t e s t o p p e n .
De remmen moeten regelmatig gecontroleerd worden waarbij de wielen gedemonteerd moeten worden. Kijk voor technische details en de minimumdikte van remschijven en -blokken op blz. 8.6.
WA A R S C H U W I N G : A l s u v e r s l e t e n remblokken niet op tijd laat vervangen, kan het remsysteem beschadigd raken en bestaat de kans op gevaar tijdens het remmen.
Remmen
RIJDEN4.25
Regeneratief remmen
Elke keer dat u tijdens het rijden de voet van het gas neemt, verliest de auto door regeneratief remmen snelheid terwijl de daarbij opgewekte energie wordt gebruikt om de batterij op te laden.
Door goed te anticiperen en tijdig uw voet van het gaspedaal te nemen, kunt u de voordelen van regeneratief remmen optimaal benutten en de actieradius vergroten. Natuurlijk is dit geen volwaardig alternatief voor het echte remmen om gevaarlijke situaties te voorkomen.
OPMERKING: Als de auto door het regeneratief remmen sterk afremt, bijvoorbeeld tijdens een afdaling, dan gaan de remlichten branden om het achteropkomend verkeer te waarschuwen.
De energiemeter op het instrumentenpaneel geeft real-time informatie over de hoeveelheid energie die wordt herwonnen
De hoeveelheid energie die op deze manier wordt herwonnen en in de batterij wordt opgeslagen, is afhankelijk van de staat van de batterij en het door u ingestelde laadniveau. Als het regeneratief remmen is beperkt, verschijnt er een gele stippellijn op de energiemeter. Het regeneratief remmen kan bijvoorbeeld beperkt worden omdat de batterij te koud of te heet is, de extra energie wordt dan gebruikt om de batterij te verwarmen of te koelen. Regeneratief remmen wordt ook beperkt als de batterij helemaal volgeladen is.
Niveau regeneratief remmen instellen
U kunt het niveau voor het regeneratief remmen via het touchscreen instellen.
1.Tik op "Controls".
2.U kunt kiezen uit 2 niveaus:
•Standard - maximaal regeneratief remmen Als u het gas loslaat, zal de Model S sterk afremmen, zo kunt u de remmen sparen.
•Low - beperkt regeneratief remmen Als u het gas loslaat, zal de auto minder sterk afremmen en langer doorrollen.
OPMERKING: Bij het starten van de Model S wordt het regeneratief remmen altijd automatisch op "Standard" gezet.
Parkeerrem
De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken als u de selectiehendel in stand P (Parkeren) zet. De parkeerrem wordt automatisch gelost als u een andere versnelling kiest.
OPMERKING: De parkeerrem werkt alleen op de achterwielen en is onafhankelijk van de voetrem.
U kunt de parkeerrem handmatig lossen via het touchscreen (de Model S wordt tegelijkertijd in stand N (Neutraal) gezet):
1.Tik op het touchscreen op Controls > E-Brake & Power Off.
2.Tr a p h e t r e m p e d a a l i n e n t i k o p Parking Brake. Als de auto in stand P (Parkeren) stond, wordt deze nu automatisch in stand N (Neutraal) gezet.
Het controlelampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel gaat branden als u de parkeerrem via het touchscreen aantrekt.
Als er een elektrische storing wordt geconstateerd aan de parkeerrem, verschijnt er aan de bovenzijde van het touchscreen een oranje gekleurde foutmelding.
AANWIJZING: In het uitzonderlijke geval dat de Model S helemaal zonder stroom komt te staan, kunt u de parkeerrem niet lossen.
Climate Control
TOUCHSCREEN5.11
Ventilatie
De buitenlucht wordt aangezogen via een rooster onder de voorruit. Houd dit rooster vrij van bladeren, sneeuw e.d.
Richt de ventilatieroosters omhoog, omlaag, naar links of naar rechts om de luchtstroom te regelen.
OPMERKING: De buitenste ventilatieroosters kunnen ook op de zijruiten gericht worden om deze te ontwasemen.
Interieurfilter
De Model S heeft een interieurfilter dat stof, roet, pollen en andere deeltjes opvangt.
Dit filter moet elke 40.000 km vervangen worden.
Tips voor de bediening
•Als de Climate control te veel lawaai maakt, verlaag dan de aanjagersnelheid of zet de luchtrecirculatie uit.
•De airconditioning koelt niet alleen het interieur maar ook de batterij. Daardoor kan het gebeuren dat de airconditioning bij erg warm weer vanzelf inschakelt. Dit is normaal omdat het koelen van de batterij de grootste prioriteit heeft. Door de batterij op de juiste temperatuur te houden, bent u zeker van optimale prestaties en een lange levensduur.
•De airconditioning werkt het beste als uruiten dichthoudt en er voor zorgt dat het rooster onder de voorruit vrij is van bladeren, sneeuw e.d.
•Rijd de eerste minuten na het starten met de ruiten een stukje open om de hitte uit het interieur te laten ontsnappen. Zo krijgt u het interieur sneller op een aangename temperatuur.
•In een vochtige omgeving kan de voorruit bij het inschakelen van de airconditioning een beetje beslaan, dat is een normaal verschijnsel. Dit zal binnen een paar seconden verdwijnen.
•Als u de auto parkeert, kan er zich een klein plasje water onder de auto vormen. Dit is een normaal verschijnsel. Het aan de lucht onttrokken water wordt aan de onderkant van de auto afgevoerd.
LuchtveringLuchtvering
5.12GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
LuchtveringAutomatische niveauregeling
Als de Model S is uitgerust met luchtvering, wordt de wagenhoogte automatisch aangepast aan de rijsnelheid. Ook bij zware belading wordt de wagenhoogte automatisch gecompenseerd.
OPMERKING: Bij het starten van de auto kunt ude compressor horen die de luchttank vult.
Onder het rijden past het systeem de wagenhoogte op de onderstaande wijze aan:
•Als u met een snelheid van 90 tot 115 km/h rijdt, wordt de wagenhoogte op Low ingesteld, voor betere rijeigenschappen en minder luchtweerstand. Als de snelheid terugzakt tot minder dan 65 km/h, dan wordt de wagenhoogte weer ingesteld op Standard.
•Als u harder rijdt dan 115 km/h, dan wordt de hoogte onmiddellijk ingesteld op Low.
•Als de snelheid terugzakt tot minder dan 40 km/h, dan wordt de wagenhoogte onmiddellijk ingesteld op Standard.
•Als u de hoogte zelf instelt op Low en daarna harder rijdt dan 7 km/h, dan wordt de wagenhoogte automatisch weer ingesteld op Standard.
•Als u de hoogte zelf instelt op Very High en daarna harder rijdt dan 15 km/h, dan wordt de wagenhoogte automatisch ingesteld op High.
•Als u de hoogte zelf instelt op High en daarna harder rijdt dan 30 km/h, dan wordt de wagenhoogte automatisch ingesteld op Standard.
Tijdens stilstand wordt de wagenhoogte regelmatig gecontroleerd en aangepast, ook als de auto uitgeschakeld is.
Bij een storing in het systeem gaat een geel controlelampje op het instrumentenpaneel branden. Neem contact op met Tesla als de storing blijft bestaan.
Handmatige niveauregeling
AANWIJZING: Controleer of er zich geen obstakels onder en boven de auto bevinden voordat u de wagenhoogte verandert.
Het instellen van de wagenhoogte doet u via het touchscreen. Trap het rempedaal in en tik op Controls. Kies uit de volgende mogelijkheden:
•Ve r y H i g h - D e n o r m a l e w a g e n h o o g t e wordt met 33 mm verhoogd. Een grotere bodemvrijheid, handig bij opritten, drempels enz.
•High - De normale wagenhoogte wordt met 23 mm verhoogd. Een grotere bodemvrijheid, handig bij opritten, drempels enz.
•Standard - De normale wagenhoogte. Deze instelling zorgt voor de beste rijeigenschappen en een optimaal comfort ongeacht de belading.
•Low - De normale wagenhoogte wordt met 20 mm verlaagd. Handig voor het laden en lossen.
OPMERKING: Welke instellingen mogelijk zijn, is afhankelijk van de rijsnelheid en andere omstandigheden. Zo kan bijvoorbeeld de wagenhoogte niet verlaagd worden als er een portier geopend is.
TelefoonTelefoon
5.20GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
Te l e f o o nBluetooth® Compatibiliteit
Als u beschikt over een Bluetooth-telefoon die binnen het bereik van de auto is, kunt u handsfree bellen in de auto. Alhoewel Bluetooth-apparaten meestal een bereik van zo'n 9 meter hebben, kan dit afhankelijk van de leeftijd van de apparatuur en de softwareversie nogal verschillen.
Vo o r d a t u e e n G S M k u n t g e b r u i k e n , m o e t udeze linken aan de apparatuur in de auto. Tijdens het linken wordt de apparatuur zo ingesteld, dat deze kan communiceren met uw Bluetooth-telefoon.
U kunt maximaal 10 Bluetooth-telefoons linken. Het systeem kiest bij het instappen automatisch de telefoon die het laatst verbonden was (mits binnen het bereik). Kijk voor het verbinden met een andere telefoon op Verbinding met gelinkte telefoon maken, blz. 5.21.
OPMERKING: Bij veel telefoons wordt Bluetooth uitgeschakeld als de batterij leeg dreigt te raken.
U kunt ook andere Bluetooth-apparaten linken, bijvoorbeeld een iPod Touch, een iPad of een Android-tablet voor streaming music.
Bluetooth-telefoon linken
Tijdens het linken wordt de apparatuur zo ingesteld, dat deze kan communiceren met uw Bluetooth-telefoon. Als de telefoon gelinkt is, maakt de auto automatisch contact zodra de telefoon binnen bereik is.
Ga in de auto zitten en volg de onderstaande aanwijzingen om een telefoon te linken:
1.Zorg dat het touchscreen en de telefoon beide ingeschakeld zijn.
2.Tik op het Bluetooth-icoon op de statusbalk van het touchscreen.
3.Schakel de Bluetooth op uw telefoon in en zorg dat uw telefoon "zichtbaar" is voor andere apparaten.
4.Tik op Start Search o p h e t t o u c h s c r e e n . H e t systeem begint te zoeken en op het scherm verschijnt een lijst met alle Bluetooth-apparaten binnen het bereik.
5.Tik op het touchscreen op de telefoon die u wilt linken. Binnen een paar seconden verschijnt er een code op het touchscreen, dezelfde code moet ook op het scherm van uw telefoon staan.
6.Controleer of de beide codes overeenkomen. Bevestig vervolgens op de telefoon dat u verbinding wilt maken.
De verbinding komt tot stand en op het touchscreen verschijnt het Bluetooth-symbool naast de naam van de telefoon om aan te geven dat er verbinding is.
Contacten importeren
Bij de Bluetooth-instellingen kunt u aangeven of u toegang tot het adresboek van de telefoon en de lijst met recente gesprekken wilt toestaan.
Als u toegang tot de telefoon toestaat, kunt u de lijst met recente gesprekken op het touchscreen inzien. Tik op Phone > Contacts. Tik op een contact om het nummer te bellen of om naar het adres te navigeren.
OPMERKING: Voordat contacten geïmporteerd kunnen worden, moet u op de telefoon misschien instellen dat synchroniseren is toegestaan of u moet reageren op een pop-up die vraagt of het synchroniseren van contacten toegestaan is. Dit is afhankelijk van het type telefoon. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de telefoon voor meer informatie.
Als er toegang is, wordt de geïmporteerde informatie weergegeven als u op de tab "Contacts" van de telefoon-app tikt.
Bluetooth-telefoon, linken
ongedaan maken
Als u de verbinding met de telefoon wilt verbreken en deze later opnieuw wilt gebruiken, tik dan op Disconnect op het scherm met Bluetooth-instellingen. Als u deze telefoon niet meer in de auto wilt gebruiken, tik u op Forget This Device. Als een telefoon eenmaal uit de lijst is verwijderd, moet deze eerst opnieuw gelinkt worden om het apparaat weer in de auto te kunnen gebruiken (zie "Bluetooth-telefoon linken").
OPMERKING: Als u de auto verlaat, wordt de verbinding met de telefoon automatisch verbroken.
Instellingen alarminstallatie
TOUCHSCREEN5.25
Instellingen alarminstallatieOver de alarminstallatie
Als de auto geen sleutel in de directe nabijheid detecteert en er wordt een portier of een bagageklep geopend, dan klinkt de claxon en gaan de koplampen en de richtingaanwijzers knipperen. Druk op een willekeurige toets van de afstandsbediening om het alarm uit te schakelen.
Tik op Controls > Settings > Safety & Security > Alarm om de alarminstallatie handmatig in- of uit te schakelen. Als het systeem op ON staat, wordt het alarm één minuut na het vergrendelen van de portieren en het buiten het bereik raken van de afstandsbediening, ingeschakeld.
Als de Model S is uitgerust met het optionele Security-pakket, is de auto uitgerust met een sirene met een back-upvoeding Als het alarm is ingeschakeld, gaat de sirene loeien als er enige beweging in het interieur wordt geconstateerd of wanneer de auto wordt opgetakeld. Vo o r w a a r d e i s we l d a t d e p o r t i e re n vergrendeld zijn en dat er geen afstandsbediening binnen het bereik van de auto wordt geconstateerd. Tik op Controls > Settings > Safety & Security > Tilt/Intrusion. om de alarminstallatie in- en uit te schakelen.
OPMERKING: Vergeet niet om de interieurbeveiliging uit te schakelen als u iets dat beweegt (een kind of een dier) in de auto achterlaat. Bewegingen in het interieur leiden ertoe dat het alarm afgaat.
Model S opladen
OPLADEN6.5
Model S opladenLaadcontact openen
Het laadcontact bevindt zich achter een klepje in het linker achterlicht.
Parkeer de Model S zo dicht bij het laadstation, dat de kabel lang genoeg is om deze zonder problemen op het laadcontact te kunnen aansluiten.
Zorg dat de auto ontgrendeld is of houd een geldige sleutel in de buurt, druk de knop op de laadkabel in en houd deze ingedrukt.
Als de kabel die u gebruikt niet zo'n knop heeft, kies dan Controls > Charge Port op het touchscreen.
U kunt ook het batterij-icoontje aan de bovenzijde van het touchscreen aanraken en op het volgende scherm kiezen voor Open Charge Port.
Sluit bij een openbaar laadstation een geschikte verloopstekker op de kabel van het laadstation aan. De meest gangbare verloopstekker(s) voor het desbetreffende land van bestemming worden standaard meegeleverd.
Het controlelampje van het laadcontact gaat branden zodra het klepje geopend wordt. Als er geen laadkabel wordt aangesloten, gaat dit lampje na enige tijd uit.
OPMERKING: Als er niet binnen enkele minuten een kabel op het laadcontact wordt aangesloten, word de blokeer pen geactiveerd. Open dan het klepje opnieuw via het touchscreen.
AANWIJZING: De stekker van de laadkabel kan de lak van de Model S beschadigen als deze tegen de auto stoot.
AANWIJZING: Probeer het klepje nooit met kracht te openen. Daardoor zou het slot beschadigd kunnen raken. Als het slot defect raakt, blijft het klepje niet dicht.
Aansluiten
U kunt desgewenst het laadniveau en de laadstroom instellen via het touchscreen (zie blz. 6.7).
Sluit de laadkabel altijd eerst aan op de voedingsbron en daarna pas op het laadcontact van de auto.
Houd de stekker recht voor het contact en steek deze dan in het laadcontact.
Als de kabel op de juiste wijze is aangesloten, start het opladen als:
•De stekker vergrendeld is
•De auto in stand P (Parkeren) staat
•De batterij verwarmd of gekoeld is, indien noodzakelijk. Als de batterij opgewarmd of afgekoeld moet worden, kan het even duren voordat het laden begint.
OPMERKING: Als de Model S op een laadstation is aangesloten maar niet feitelijk aan het laden is, gebruikt de auto energie van het laadstation en niet van de batterij. Als u bijvoorbeeld het touchscreen gebruikt terwijl de auto geparkeerd is en opgeladen wordt, dan is de energie afkomstig van het laadpunt en niet van de batterij.
Tijdens het laden
Tijdens het laden, knippert de verlichting rondom het contact groen en wordt de status van het laden weergegeven op het instrumentenpaneel (zie blz. 6.8). Het groene licht knippert steeds langzamer naarmate de batterij verder opgeladen wordt. Als de batterij helemaal opgeladen is, brandt de verlichting constant.
OPMERKING: Als de Model S afgesloten is, brandt deze groene verlichting niet.
Als er een storing wordt geconstateerd, gaat de verlichting rondom het laadcontact rood branden. Kijk op het instrumentenpaneel of het touchscreen of er een bericht over deze storing wordt weergegeven. Zoiets kan gebeuren bijvoorbeeld bij een stroomstoring. Als er sprake is van een stroomstoring, wordt het opladen automatisch hervat zodra de stroomvoorziening hersteld is.