85
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
AUTOMATISCHE RUITENWISSERS VóóR
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor
achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de
ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag te duwen in de stand
"AUTO".
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand "0" om de
ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
Storing
In het geval van een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Als het contact meer dan 1
minuut afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel kort omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de
auto wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische
ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is om de wisserbladen niet
te beschadigen.
4/
ZICHT
99
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om de bescherming van de
inzittenden te verbeteren bij ernstige aanrijdingen. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een
aanrijding worden blootgesteld:
-
bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk
opgeblazen en dragen zo bij aan een betere bescherming van de
inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas uit
de airbags zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd,
-
bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en
in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de
airbags in sommige gevallen niet in werking. De veiligheidsgordels
zorgen in deze situaties voor de bescherming van de inzittenden.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), zullen de
airbags niet meer afgaan. Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die daar
gevoelig voor zijn irriterend werken.
De knal die bij de ontsteking van een airbag wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
A.
Impactzone vóór
.
B.
Impactzone opzij.
Registratiezones voor een aanrijding
5/
VEILIGHEID
127
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM
In het ventiel van deze banden is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de
spanning van een of meer banden detecteert.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en
voor elke lange reis de bandenspanning handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd
(auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van
maximaal 10
km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval,
verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3
bar.
Reservewiel
Vergeet niet ook de bandenspanning van het reservewiel te
controleren.
Het lichtmetalen reservewiel is voorzien van een sensor.
Het stalen reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven.
6/
RIjDEN
128
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt
geconstateerd, kan deze band afhankelijk van de uitvoering worden
herkend aan een pictogram of melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske
stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
F
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
F
Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het
reservewiel (volgens uitrusting),
of
F
controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden)
als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset,
of
F
rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de
bandenspanning kunt controleren.
WAARSCHUWING TE LAGE BANDENSP ANNING
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en in combinatie met de
weergave van een melding.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een
vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle. Bij aangezet contact moet de bandenspanning minimaal 0,2 bar te laag
zijn. Pas de bandenspanning indien nodig aan en houd u zich daarbij
aan de waarden die op de bandenspanningssticker zijn vermeld. Als dit verklikkerlampje knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje
service, duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor (stalen reservewiel).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
STORING
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende
band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareer\
d of is
(zijn) vervangen.
135
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert
te blijven.Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als
ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
PARKEERHULPPARKEERHULP ACHTER
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal
gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of
links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan
dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper
obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen,
slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet
meer actief.
6/
RIjDEN
137
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Uitschakelen/activeren parkeerhulp achter
De parkeerhulp kan worden geactiveerd of uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
STORING
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT
-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de
sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op
bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fietsendrager).
6/
RIjDEN
179
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN DASHBOARD
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard
(linkerzijde) en bevat twee houders.
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F2 30
A
Massa vergrendeling en supervergrendeling
F35 AElektronische eenheid airbags, actieve
motorkap en pyrotechnische gordelspanners.
F410 ASchakelaar koppelingspedaal,
elektrochromatische binnenspiegel,
automatische transmissie, eenheid
veiligheidsschakeling.
F5 30
AEentraps elektrische ruitbediening,
voeding inklapbare buitenspiegels.
F7 5
APlafonniers voor en achter,
kaartleeslampjes, verlichting zonneklep,
verlichting dashboardkastje.
F8 20
AAutoradio, autoradio/telefoon,
multifunctioneel display, detectie te lage
bandenspanning, klokje.
F9 30
A12V-aansluiting.
F10 15
AStuurkolomschakelaars.
F 11 15
AContactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12 15
AInstrumentenpaneel, airconditioning,
geheugeneenheid bestuurdersstoel,
regen-/lichtsensor, airbags.
Houder 1
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
181
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN MOTORRUIMTE
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).\
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F
V
ervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf).
F
Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor
een goede afdichting van de zekeringkast.
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F2 15
AClaxon.
F3 10
ARuitensproeiers voor.
F4 20
AVerlichting overdag.
F5 15
ALuchthoeveelheidsmeter,
koelvloeistofpomp, oliepomp, thermostaat,
voorverwarming blow-by (benzine),
bypass- en EGR-kleppen (diesel),
voorverwarming brandstof (diesel).
F6 10
ASensor verdraaiing stuurwiel, elektronische
eenheid ABS/ESC, sensor ESC.
F7 10
AElektronische eenheid stuurbekrachtiging,
automatische transmissie,
rempedaalschakelaar met twee functies.
F8 25
ABediening startmotor.
F9 10
ADiagnoseaansluiting, bochtverlichting,
pomp roetfilter (diesel).
F 11 40
AAanjager airconditioning.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE