97
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Voer wanneer de telefoon hierom verzoekt
de op het instrumentenpaneel weergegeven
pincode in.
Als het opslaan is gelukt, meldt het systeem
dat er verbinding wordt gemaakt.
Als de naam van de geïdentificeerde
telefoon op het display verschijnt, is het
opslaan bevestigd.
"Settings"\wacht tot het
systeem reageert\"Pairing".
Pincode
Opslaan/koppelen van een mobiele telefoon
Om uw mobiele telefoon aan te sluiten op
het Bluetooth
®-systeem van uw auto moet
de telefoon worden gekoppeld.
U moet eerst de Bluetooth
® functie van uw
telefoon activeren en ervoor zorgen dat deze
zichtbaar is.
MOBIELE TELEFOON MET HANDSFREE FUNCTIE
Zet het contact aan en activeer
het hoofdmenu.
Selecteer S
e TTINGS.
Bevestig.
Selecteer PAIRING.
Bevestig. Deze code, op basis waarvan
uw mobiele telefoon wordt
herkend, wordt willekeurig
door het systeem vastgesteld.
De code verschijnt op het
instrumentenpaneel en wordt door de
spraaksynthese van het systeem herhaald.
Deze pincode staat los van uw simkaart en
de toegangscode van uw mobiele telefoon.
Het is niet nodig deze code na het invoeren
te onthouden of ergens te bewaren.
Wanneer u een andere telefoon in gebruik
neemt, dient u deze te koppelen met een
nieuwe door het systeem verstrekte pincode.
Zoek de optie die weergeeft
dat uw telefoon het Bluetooth
®-
systeem heeft gedetecteerd.
Als het systeem is geïdentificeerd,
verschijnt een melding op uw
telefoon (My car, ...). Wanneer u de toets MAIN of
e SC
tijdens het opslaan indrukt, loopt u het
risico dat de procedure wordt geannuleerd.
Als het opslaan mislukt, verschijnt een
foutmelding. Herhaal in dat geval de
procedure.
TeCHNOlOGIe aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
11 2
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
HULPSySTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig
tot stilstand te brengen:
-
het antiblokkeersysteem (ABS),
-
de elektronische remdrukregelaar (
e BD),
-
Brake
Assist System (BAS). Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal
en een specifiek geluid; dit is de normale
werking.
T
rap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje
ABS
en een melding op het display
van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Gebruiksvoorschrift
Het antiblokkeersysteem garandeert geen
kortere remweg. Op een erg glad wegdek
(ijzel, olie, enz.) kan de remweg door de
werking van het ABS juist langer zijn. Trap
het rempedaal bij een noodstop krachtig en
volledig in en laat het niet los, ook niet op
een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor
dat u om het obstakel heen kunt sturen.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen. Raadpleeg in beide gevallen het P e UG e OT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een
inremperiode van 500 km aan te houden.
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
Veiligheid tijdens het rijden
11 3
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Brake-Assist-System*
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het e SC-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig
in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESySTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart en kan niet worden
uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, wijst dit op
een storing in dit systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
l
aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van
de wielen door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het
ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt
wordt geschakeld of als de aangedreven wielen
gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten
zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
11 4
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet.
F
Druk nogmaals op de knop
"ASR OFF"
om het systeem handmatig weer in te
schakelen. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje ASR OFF, een
geluidssignaal en een melding
op het display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het ASR-systeem.
Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
l
aat het systeem controleren door
het P e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Gebruiksvoorschrift
Het e SC- en het ASR-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
tot het te snel rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het netwerk.
l
aat de systemen na een aanrijding
controleren door het P e UG e OT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
F
Druk op de toets
"ASR OFF", die zich
op het bedieningspaneel links van het
stuurwiel bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt en er een
melding op het display verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld.
Veiligheid tijdens het rijden
11 5
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control de werking van
de ASR over door de aandrijfkracht over
te brengen op het wiel met de meeste grip,
waardoor de tractie en de bestuurbaarheid
optimaal zijn. Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem in te
schakelen.Uitschakelen
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem uit te
schakelen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de ASR
wordt weer ingeschakeld.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing in het systeem.
Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
in combinatie met een melding op
het display om te bevestigen dat
het systeem is ingeschakeld.
Het systeem werkt tot ongeveer 30
km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30
km/h, wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd, maar
blijft het verklikkerlampje branden.
Het systeem wordt automatisch weer
geactiveerd zodra u weer langzamer dan
30
km/h rijdt.
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
122
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden geactiveerd bij een ernstige
frontale aanrijding, behalve de airbag aan
passagierszijde als deze is uitgeschakeld.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
Uitsluitend de airbag vóór aan
passagierszijde kan worden uitgeschakeld.
Het uitschakelen gebeurt met de toets
SET/Terug op het bedieningspaneel links
van het stuurwiel: selecteer in het menu
"Bag p" de optie "OFF".
Het verklikkerlampje van de
airbag vóór aan passagierszijde
op het centrale paneel met
schakelaars brandt zolang de
airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto". Storing
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel met
de rug in de rijrichting wanneer de twee
verklikkerlampjes van de airbags permanent
branden.
l
aat het systeem controleren door het P e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel brandt, een
geluidssignaal klinkt en een melding op
het display verschijnt, neem dan contact
op met het P
e UG e OT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. Het is mogelijk dat de airbags niet
in werking treden bij een ernstige aanrijding.
Airbags
142
Bipper_nl_Chap08_verifications_ed02-2014
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje
branden. e r bevindt zich op dat
moment nog ongeveer 6
liter
brandstof in de tank
. Tank
bij de eerstvolgende gelegenheid om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
e
en pijl op het instrumentenpaneel geeft
weer aan welke zijde van de auto zich de
tankklep bevindt.
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
-
Open de brandstoftankklep.
-
Houd met één hand de tankdop vast.
-
Steek met uw andere hand de sleutel
in het slot en draai deze een derde
omwenteling.
-
V
erwijder de tankdop en hang deze op
aan de haak aan de binnenzijde van de
klep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch
ontgrendeld en gaan de plafonniers
branden.
e r verschijnt een melding op
het display van het instrumentenpaneel,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel. Als de brandstoftankklep geopend is,
blokkeert een veiligheidssysteem het
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van
de klep staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door een vacuüm en
is een normaal verschijnsel dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
l
aat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3
keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en
sluit de tankklep.
Brandstof
151
Bipper_nl_Chap08_verifications_ed02-2014
Roetfilter (1.3 HDi 75)
Als aanvulling op de katalysator levert dit
filter een actieve bijdrage aan het verbeteren
van de luchtkwaliteit door het tegenhouden
van onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op.
De elektronische eenheid motor regelt
automatisch en periodiek de verbranding
van de opgeslagen roetdeeltjes
(regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voorwaarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt,
kunt u dit merken aan enkele verschijnselen
(een hoger stationair toerental, inschakelen
van de koelventilator, meer rook uit de
uitlaat en hogere temperatuur van de uitlaat)
die geen gevolgen hebben voor de werking
van de auto en het milieu.
Nadat u langdurig met lage snelheden
hebt gereden of nadat de motor langdurig
stationair heeft gedraaid, kan het in
uitzonderlijke gevallen voorkomen dat
waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het
gas geven. Dit is niet van invloed op de
werking van de auto of het milieu.Verzadiging/regeneratie
Bij het gevaar van verstopping
van het roetfilter gaat dit lampje
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het roetfilter
(veelvuldige stadsritten: lage snelheden,
verkeersopstoppingen…).
Om het filter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk, als de
verkeerssituatie en -regels dit toelaten,
gedurende ongeveer 15
minuten met
een snelheid van meer dan 60
km/h en
een toerental hoger dan 2000
t/min te
gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de
waarschuwing verdwijnt). Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft,
negeer deze dan niet. De waarschuwing
duidt op een storing in het uitlaatsysteem/
roetfilter.
l
aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur
als gevolg van de normale werking van
het roetfilter is het raadzaam de auto uit de
buurt van brandbaar materiaal (gras, dorre
bladeren, dennenaalden, ...) te parkeren om
brandgevaar te voorkomen. Zet de motor niet af voordat de
regeneratie voltooid is: als de
regeneratie vaak wordt onderbroken, kan
de motorolie voortijdig vervuild raken. Het
wordt afgeraden om het regeneratieproces
te voltooien terwijl de auto stilstaat.
8
ONDERHOUD
Controles