11 6
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de
vier banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat
de banden op spanning zijn gebracht of
na het verwisselen van een wiel moeten
worden gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of meer banden te laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Het rijden met een te lage bandenspanning
veroorzaakt bovendien een hoger
brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie met
een melding (volgens uitvoering).
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
e
en te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e en visuele
controle is dus niet voldoende.
F
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
controleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
set voor tijdelijke bandenreparatie, de
spanning van de vier banden als deze
zijn afgekoeld,
of
F
rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Veiligheid tijdens het rijden
11 7
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden
op spanning hebt gebracht en na het
verwisselen van een of meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is. F
Druk met aangezet contact en stilstaande
auto gedurende ongeveer drie seconden
op deze knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd door
een geluidssignaal.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier banden de
correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te
worden na het aanbrengen of verwijderen
van sneeuwkettingen. Als het waarschuwingslampje
te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met een
melding (volgens uitvoering), wijst
dit op een storing in het systeem.
Controleer na werkzaamheden aan het
systeem altijd de spanning van de vier
banden en reset het systeem vervolgens.
Storing
In dat geval werkt de
bandenspanningscontrole mogelijk niet
goed.
l
aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden